Daubigny (1817-1878) was van een oudere generatie, tijdgenoot van Delacroix en Millet en net als zij wegbereider van de flinke doorbraken in de schilderkunst die zich in het derde kwart van de negentiende eeuw zouden voltrekken. Die worden meestal gemarkeerd met de tentoonstelling in 1874 van Monets Impression, soleil levant, maar Daubigny werd in die jaren daarvoor ook al als schilder van ‘impressions’ aangemerkt. Daarbij doelden de critici dan op een schetsmatige manier van schilderen, in de buitenlucht, die het gevoel gaf van een directe, persoonlijke observatie van de natuur. Hij experimenteerde met zijn kleuren; hij ‘zondigde’ tegen allerlei vaste regels over, bijvoorbeeld, de correcte ordening van kleuren in een landschap om de illusie van diepte te geven. De criticus Du Camp schreef over een van zijn landschappen, De oogst (1852): ‘De achtergrond is onaf en de partijen in de voorgrond (…) zijn slechts vluchtig in kleur opgezet; nog enkele maanden werk en dit ding zou op een schilderij kunnen gaan lijken.’ Daubigny werd tot de Salon toegelaten, en werd er ook jurylid. In die functie zou hij nieuwkomers als Monet en Pissarro kunnen introduceren en steunen.

De tentoonstelling in het Van Gogh Museum paart een overzicht van Daubigny’s werk aan werken van Monet, Van Gogh en andere tijdgenoten – Pissarro, Morisot, Sisley. Daubigny’s vernieuwingen zijn legio. Hij is de eerste, zeggen de samenstellers, die een frontaal zeegezicht maakte, niet opgeleukt met bootjes of strandvolk. Hij was ook een van de allereersten die vanuit een bootje op de rivier schilderde. De schilderijen die daardoor ontstonden voelen ‘natuurlijker’, meer geïntegreerd met het eigenlijke landschap; de betrekkelijk saaie omgeving van de riviertjes ten noordwesten van Parijs krijgt er soms onverwachte dramatiek door. Whistler en Witsen zouden het hem nadoen.

Van Gogh is hier een beetje de vreemde eend, omdat hij pas op het toneel verschijnt als Daubigny al enige tijd dood is, en hij de verworvenheden van die oudere generatie al lang heeft laten doorwerken in een veel emotionelere, expressievere manier van schilderen. De vergelijking met Monet is vooral heel mooi. Er hangen veel uitgelezen topstukken, uit ruim 35 collecties. Heel fraai is bijvoorbeeld de vergelijking tussen twee ‘bloeiende boomgaarden’. Die van Daubigny een tikje donker, de bloesems zacht oplichtend; die van Monet helder en fris, als op zo’n vroege lentedag als het nog best koud is, en de zon nog niet sterk genoeg. Het is precies dat effect dat Van Gogh nastreeft als hij in het vroege voorjaar van 1888 in Arles ook zulke boomgaardjes maakt. In 1878 had hij dat voorvoeld; toen hij van zijn oom Cor hoorde dat Daubigny was overleden schreef hij: ‘Het werk van zulken (…) treft dieper dan men zich zelf is bewust; (…) indien er later anderen opstaan dan kunnen zij niet beter doen dan de voetstappen van zulke voorgangers te drukken en het dergelijk te doen.’


Daubigny, Monet, Van Gogh: Impressies van het landschap. Van Gogh Museum, Amsterdam, t/m 29 januari 2017; vangoghmuseum.nl


Beeld: Charles-Francois Daubigny, Ondergaande zon bij Villerville (De Mesdag Collectie, Den Haag)