NAIROBI – Op een uur rijden ten noorden van Nairobi ligt het idyllische Naivashameer, omringd door de heuvels van de Rift Valley, bakermat van de mensheid. Driehonderdvijftig vogelsoorten hebben er hun habitat, naast buffels, gnoes en tientallen nijlpaardfamilies. Met een oppervlakte van ongeveer honderdzestig vierkante kilometer is dit na het Victoriameer het grootste zoetwaterbassin van het land.

Die rijkdom wordt langzaam maar zeker kapotgemaakt. Steeds meer toeristen weten het Naivashameer te vinden. Maar het meest in het oog springend is de andere economische activiteit die het meer aantrekt: de tuinbouw. De grootste concentratie broeikassen van Nederland, die in het Westland, valt in het niet bij het kasoppervlak aan de oevers van het Naivashameer. Bloemen zijn namelijk big business in Kenia. Tuinbouw is qua omzet inmiddels na het toerisme de tweede exportsector van de economie. De markt wordt gedomineerd door Britten en Nederlanders. Oostenrijkers, Indiërs en Israëliërs volgen.

Terwijl de gekweekte bloemen in miljoenvoud bloeien, verslechtert het milieu rond Naivasha. Verontrustend is het dalende waterpeil van het meer en de ernstige verontreiniging door pesticiden en andere chemicaliën. Tuinders gebruiken het zoetwaterreservoir niet alleen als irrigatiebron maar ook als afvoerputje. Volgens experts is het Naivashameer ten dode opgeschreven.

Het leeuwendeel van de bloemen vindt zijn weg naar de Europese Unie: via Schiphol. Meer dan de helft van de rozen die de EU importeert komt uit Kenia. De vertegenwoordiger van de Europese Commissie in Kenia is er trots op. En de Kenyan Revenue Authority niet te vergeten, de Keniaanse belastingdienst.

De sector blijft maar groeien, mede dankzij de handelsvoordelen die Kenia krijgt als acp-land (Africa, Caribbean, Paciï¬?c, oftewel de voormalige koloniën). Die speciale acp-status verliezen de landen eind 2007 echter. In plaats daarvan zullen zij nieuwe zogeheten Economic Partnership Agreements (epa) moeten afsluiten. Binnenkort onderhandelen de Afrikanen daarover in regionaal verband. Er breekt dus momentum aan om nog eens naar de milieu-eisen van de EU te kijken.

Toepassing van schadelijke stoffen is in de tuinbouw in Kenia nog gemeengoed. Een onderzoek uit 2001 van een instituut verbonden aan de Technische Universiteit Twente wijst uit dat dertig procent van alle in de tuinbouw rond Naivasha gebruikte bestrijdingsmiddelen als gematigd gevaarlijk tot extreem gevaarlijk te boek staat, volgens de maatstaven van de Wereldgezondheidsorganisatie (who).

Dat maakte nieuwsgierig. Voor de controle op gevaarlijke stoffen in tuinbouwproducten is de Keniaanse plantkundige inspectiedienst (Kephis) verantwoordelijk. Volgens directeur Kedera van deze overheidsdienst zijn er nog nimmer onregelmatigheden geconstateerd. Ook niet in de steekproeven die de afgelopen jaren zijn gedaan in het water. Of het milieu in en rond het meer achteruit gaat is volgens hem niet te zeggen.

Niks aan de hand dus? «Weet u», zegt Kedera, «als ik voldoende geld had, dan zou ik dolgraag routineonderzoeken laten uitvoeren naar de waterkwaliteit. Maar dat geld heb ik niet.»

Onderzoek op regelmatige basis wordt wél gedaan in het Victoriameer. Het belang is duidelijk: vrachtvliegtuigen volgepakt met ingevroren victoriabaars vliegen dagelijks richting de Europese markt. Vis uit het Naivashameer daarentegen, voornamelijk tilapia en baars, is hoofdzakelijk bestemd voor lokale consumptie.

Kortom, geen geconstateerde overtredingen in het gebruik van gevaarlijke stoffen. Is dit ook de conclusie van de handhavende overheidsinstantie, de National Environmental Management Authority (nema)?

David Okiega geeft leiding aan de zogenaamde Ozone Unit van de nema en houdt kantoor in een houten barak op een complex aan de rand van de stad. Hij heeft met zijn flinke postuur en zijn wilde grijzende haardos iets weg van Don King, de legendarische Amerikaanse boksmanager. Regelmatig wordt hij geconsulteerd door de milieuorganisatie van de Verenigde Naties, de unep, die in Nairobi haar hoofdzetel heeft. «Zoveel prioriteit hecht de overheid aan mijn project», schatert Okiega, wijzend op een paar ontbrekende planken in het systeemplafond van zijn kamertje.

Okiega’s voornaamste taak is zorgen dat het Montreal-protocol inzake cfk’s, oftewel broeikasgassen, wordt nageleefd. Hij richt zich op het uitbannen van methylbromide, dat gebruikt wordt om landbouwgrond te ontdoen van hardnekkig ongedierte. Deze stof tast de ozonlaag aan. In Nederland, ook partij bij dat protocol, is het gebruik van het zeer giftige methylbromide daarom inmiddels verboden. Developing countries, ontwikkelingslanden, zoals Kenia, hebben nog tot 2015 de tijd om het middel uit te bannen. Ofschoon het gebruik van methylbromide in Kenia sinds 1992 is gehalveerd zijn het de tuinders rond Naivasha die het merendeel van de resterende 180 ton inzetten. Alleen worden zij niet gezien als developing, maar als reeds ontwikkeld. David Okiega: «Zij moeten zich houden aan de westerse normen. Import van het bestrijdingsmiddel is illegaal, ware het niet dat Kenia nog geen regeling heeft om de import daadwerkelijk tegen te houden.»

Over de algemene toestand van het Naivashameer wil Okiega niet veel kwijt. Binnen de nema moet ik daarvoor mijn heil zoeken in de hogere echelons van de organisatie.

Stoelen, banken, kasten, vloer: alles in de kamer van directeur Maurice Mbegera ligt bezaaid met dossiermappen, documenten, bijna omvallende stapels papier. De laatste twee centimeter ruimte op zijn bureau gebruik ik om mijn notitieboekje neer te leggen.

In tegenstelling tot de wanorde in zijn kamer is de directeur zelf helder. Hij brandt vrijwel meteen los: «De tuinders zijn op een agressieve manier hun handel aan het promoten. We zien verschillende problemen. De vervuiling van het meer neemt in rap tempo toe. Het afvalwater van hun bedrijven wordt soms rechtstreeks het meer in geloosd. Een groot probleem is ook het steeds verder dalende waterpeil. Er zijn biologische indicatoren dat het verkeerd gaat.»

De dalende waterstand heeft volgens Mbegera drie oorzaken: excessieve onttrekking van water aan het meer door de tuinders, klimatologische veranderingen, en het groeiende toerisme en andere menselijke factoren zoals omleiding van rivieren naar verstedelijkte gebieden. Het Naivashameer ligt nabij Mount Kenia, in een regio die belangrijk is voor de watervoorziening voor de rest van het land.

Gevraagd naar bewijzen voor zijn beweringen antwoordt Mbegera dat het allemaal in de milieurapportages staat die de ondernemers verplicht moeten laten uitvoeren.

Ik ben de rest van de dag zoet met de stapels rapportages. Twee voorlopige conclusies; ten eerste: Mbegera heeft niets te veel gezegd over de milieurisico’s als gevolg van de tuinbouw. Ten tweede: de hoeveelheid water die dagelijks aan het meer wordt onttrokken gaat elke voorstelling te boven.

Een voorbeeld. Een grote tuinder, Sher Holland bv, heeft per dag vierduizend kubieke meter water nodig om zijn bloemenvelden vochtig te houden. Ik kijk om me heen en reken uit dat dit neerkomt op honderd archiefkamers gevuld met water. Per dag.

Als de situatie werkelijk zo nijpend is als Mbegera’s rapporten suggereren, als de nijlpaarden over een paar jaar misschien droog zullen staan en dood neervallen, waarom is er dan zo weinig ophef? De Keniaanse overheid wekt niet bepaald de indruk dat milieu boven aan de prioriteitenlijst staat. Kijkt ze welbewust de andere kant op? Is het staatslichaam belast met de zorg voor het milieu gecorrumpeerd?

De beweging van Nobelprijswinnares Wangari Mathaai vermoedt van wel, maar durft het eigenlijk niet hardop te zeggen. Talloze brieven van verontruste burgers heeft de Green Belt Movement doorgestuurd naar de overheid. Nooit kwam er een antwoord. Een medewerkster laat foto’s zien van Masai die hun vee laten grazen langs greppels pal naast de tuinderijen. Deze blokkeren de corridors en daarmee de toegang tot het meer. Op een dag stierven veertien koeien van een Masai-herder na het drinken van water uit een van die greppels.

En nu? «Binnenkort plannen we een fact-ï¬?nding missie naar Naivasha, om het allemaal haarï¬?jn uit te zoeken», aldus Wangari Mathaai.

Het werd hoog tijd om naar Naivasha te gaan om enig veldwerk te doen. In alle tot nu toe gevoerde gesprekken dook telkens één naam op, die van Lord Enniskillen, voorzitter van het Management Comité, waarbij vele belanghebbenden zijn aangesloten.

Enniskillen, een geboren Keniaan met Ierse voorouders, windt er geen doekjes om: «Het meer is ten dode opgeschreven.» Hij deelt in grote lijnen de conclusies van Mbegera, de eerder genoemde directeur van de milieudienst, en voegt daaraan nog iets toe. Er is sprake van een cumulatief effect: alle overtredingen, misdragingen, veronachtzamingen bij elkaar werken verwoestend op de natuur. Veel vogelsoorten verdwijnen, visstanden dalen. De excessieve onttrekking van water, daar is de gemeenschap in Naivasha als geheel debet aan. Maar als grootverbruikers zijn het hoofdzakelijk de tuinders die erop moeten worden aangekeken.

Enniskillens hoop is dat zijn masterplan om het Naivashameer van de ondergang te redden eindelijk van kracht wordt. Maar niet iedereen steunt het plan. Een aantal Masai en op z’n minst één zeer grote Nederlandse ondernemer liggen dwars. Enniskillen: «Ik wil liever geen onderscheid maken tussen buitenlandse en lokale investeerders. Maar je hebt ondernemers voor wie slechts het kortetermijnbelang telt en aan de andere kant degenen die naar de toekomst kijken. Als je enige doel is om land te vinden, bloemen te kweken en zo veel mogelijk te exporteren naar de Europese markt, dan zit het langetermijnperspectief niet tussen je oren.»

Wat zeggen de tuinders zelf? Sher Holland bv is met ongeveer vijfduizend werknemers de grootste rozenkweker ter wereld. Ik krijg belet bij Gerrit Barnhoorn, de baas.

Is men de eerste kassen van de rozenkweker gepasseerd, dan moet er nog een paar kilometer worden afgelegd voor de hoofdingang in zicht komt. Langs nog meer kassen uiteraard, én langs de huisjes, de schoolgebouwen en het ziekenhuis die het Hollandse bedrijf voor zijn medewerkers heeft gebouwd. Je kunt niet zeggen dat de zorg voor het personeel bij Sher Holland buiten de poort ophoudt. We komen snel ter zake. Als de woorden «onttrekking van water» vallen, reageert Barnhoorns adjudant Marco nuchter: «De hoeveelheid water die wij gebruiken stelt in verhouding helemaal niets voor.» Pardon? Veertigduizend hectoliter per dag lijkt me een aardige hoeveelheid. Marco merkt op dat het waterpeil in het meer op een warme dag als vandaag één centimeter daalt door verdamping. «De daling door kunstmatige onttrekking is maar acht centimeter per jáár!»

Lord Enniskillen vindt deze uitspraak getuigen van zelfzuchtigheid: «Verdamping is een natuurlijk proces, het bestaat eenvoudigweg. Dat mag toch geen excuus zijn voor onverantwoordelijk gedrag? Het cumulatieve effect van de excessieve onttrekking van water door tuinders is dramatisch.» Inmiddels is de waterstand door de jaren heen met enkele meters gedaald. Volgens de nema is een kritische grens bereikt.

Bij Sher Holland zijn ze niet echt onder de indruk. Want wat is kritisch? Vervuild afvalwater wordt bij de kweker door talloze kanalen en greppels geleid naar een groot bassin, dat groen ziet van de algen en van de oeverlanden wordt gescheiden door een heuse dijk. «Dat zal wel het Hollandse in ons zijn», grijnst Barnhoorn. «Ál het afvalwater wordt hergebruikt. We pompen niets in het meer.»

De volgende morgen ga ik op onderzoek uit. Aan de rand van het meer staat een man die me helpt het plan uit te voeren: de aan- en afvoerkanalen van de tuinders in beeld krijgen, vanaf het vasteland of met een bootje vanaf het meer. Langs dichte hagen met hoge papyrusstengels en nauwe paadjes bereiken we de grond van een tuinder. En ja, er loopt zowaar een vers gegraven geul van ongeveer anderhalve meter breed rechtstreeks van de kassen naar het meer.

Plotseling komt iemand in volle vaart op ons af gerend. Aan zijn uitrusting en de felle kleuren van zijn rode en blauwe gewaad herkennen we een Masai-krijger. Hij bewaakt het land van de tuinder en neemt zijn taak serieus. Laaiend is hij. Pottenkijkers zijn niet welkom. Vooral mijn gelegenheidsgids, die zo onschuldig mogelijk probeert te kijken, moet het ontgelden. Wist die soms niet dat dit verboden terrein is? «Roedi, roedi», snauwt de Masai. Vrij vertaald: maak dat je wegkomt! We druipen af. Net als ik denk dat de ruzie is gesust, spant de Masai zijn boog en houdt een pijl strak gericht op mijn metgezel. Met wijd opengesperde ogen staren we onze belager aan. Gelukkig laat hij ons gaan.

Diverse tuinders in de omtrek blijken geulen te hebben gegraven met de bestemming Naivashameer. Belangrijk is de vraag of de tuinder in kwestie een zogeheten wetland aanlegt. Een wetland is te vergelijken met een Indonesische sawa. Een dergelijk systeem kan de giftige pesticiden voor een groot deel op natuurlijke wijze afbreken. De grootste tuinders hebben allemaal wetlands. Veel kleine en middelgrote kwekers echter niet. Sommigen laten zonder gêne hun toxische drab door de geulen lopen naar het open water.

Samen met Isaac Ouma, een milieukundige, verken ik de activiteiten langs de zanderige Moi South Lake Road aan de zuidrand van het Naivashameer. Aan deze weg zitten alle grote tuinders, en veel kleinere telers. Het blijkt dat ook ’s werelds grootste rozenkweker een deel van zijn kanalenstelsel in de richting van het meer heeft gedirigeerd. Niet alles vloeit kennelijk naar het bassin. Homegrown, de grootste Britse tuinder in Naivasha, heeft weliswaar wetlands aangelegd, maar niet voor alle landerijen. Volgens Isaac is hun systeem en dat van Sher verre van sluitend. Hij legt uit welk effect de regens in het voorjaar sorteren. Die voeren in een kolkende modderstroom geërodeerde grond en vervuild afvalwater mee: «Net alsof er een vulkaan is uitgebarsten.» Over de daling van de waterstand is Isaac duidelijk: «Graï¬?eken met meteorologische gegevens wijzen uit dat regenval en waterstand sinds 1900 min of meer parallel liepen. Meer regen betekende een hogere stand, en vice versa. Jaar in, jaar uit is dat zorgvuldig bijgehouden. Vanaf 1982 laten de graï¬?eken ineens een kentering zien, een afwijkende daling van de waterstand. Er zaten toen tien tuinders rond het meer. Nu zijn het er ongeveer vijftig.»

Op een steenworp afstand van Karagita zien we parallel aan de weg een greppel waarin afvalwater kabbelt. Geloosd via een dikke betonnen rioolbuis van een bloementeler. Aan de oevers is nergens een wetland te bekennen. Open en bloot woekert de giftige blauwgroene alg. Het is een lieflijk doch dodelijk beekje. Zou een mens ervan drinken, dan zou acute ziekenhuisopname geboden zijn. Welk effect dergelijke stroompjes hebben op de biodiversiteit in het meer laat zich raden.

Er zijn verscheidene factoren die bijdragen aan de gestage ondergang van het Naivashameer. Maar door de schaal en de intensiteit van de groente- en bloemenkwekerij, in combinatie met de nalatigheid van vele ondernemers, draagt de tuinbouwsector als geheel een zware verantwoordelijkheid. Ondernemers zijn allesbehalve doordrongen van de problemen. Eenheid onder de tuinders is er niet. Er zijn verschillende losse samenwerkingsverbanden. Het masterplan van Lord Enniskillen heeft onvoldoende draagvlak en is momenteel zelfs onderwerp van een rechtszaak. Een gedeeld ondernemersbelang ontbreekt. We zien grote bedrijven (Nederlanders, Britten) die elke dag miljoenen liters water uit het meer pompen. Kleinere tuinders hebben navenant minder water nodig maar zij zijn het die vaak roekeloos omgaan met hun afvalwater. Ze bekommeren zich niet om de chemische resten van hun nering.

Het moge zo zijn dat de Keniaanse overheid de kwekers in Naivasha nog nooit heeft betrapt op het gebruik van verboden pesticiden. Feit is wel dat zij het uiterst giftige methylbromide nog altijd gebruiken. Men weet het en men doet hoegenaamd niks. De rapporten van de nema staan vol zorgelijke constateringen. Maar het blijft bij halfhartige aanbevelingen. Adequate actie is van de Keniaanse overheid niet te verwachten.

Dagelijks vertrekken klm-toestellen met bloemen en boontjes richting Schiphol. Het marktaandeel van Keniaanse producten groeit en dat is toe te juichen voor een land waar nog altijd meer dan de helft van de bevolking onder de armoedegrens leeft. Kenia is dan ook erg tevreden met de markttoegang tot de EU.

Eric van der Linden, de vertegenwoordiger van de Europese Commissie in Nairobi, heeft onlangs opgemerkt dat de Afrikanen onder de nieuwe Economic Partnership Agreements qua handelsvoordelen op z’n minst even goed af zullen zijn als nu.

Toch zouden de Europese regeringen zich in het licht van de nieuwe handelsrelatie één ding moeten afvragen: ruiken de geïmporteerde bloemen in de vaas op tafel werkelijk zo lekker, of zit er een luchtje aan?