Ik vraag het me best vaak af, het is typisch zoiets wat verschuift per generatie, of sneller nog misschien. Zelf opgegroeid in stilte ben ik die stilte ook wel gaan waarderen, maar het is de vraag of mijn kinderen er genoegen mee nemen.
Ik zat lang te kijken naar de foto’s die Cigdem Yüksel maakte van familieleden, vooral van de moeder die haar volwassen blote dochter omknelt, en de vader die zijn – eveneens blote – tienjarige dochter optilt. Ze stonden vorige week in Volkskrant Magazine. Het is dat blote, heel decent in beeld gebracht daar niet van, maar toch, waar staat die naaktheid voor? Dat je je niet voor elkaar schaamt, niks achterhoudt, alles van elkaar weet?
Wat ik ook moeilijk vind van dat blote, is dat de volwassen dochter – de actrice Nazmiye Oral – wel heel veel lippenstift op heeft. Het geeft het bloot een bedacht accent. Tegelijkertijd had ik me juist deze week voorgenomen iets onbevangener om me heen te kijken. Dit is wat mijn kinderen in ieder geval tegen mij zeggen: dat ik te veroordelend ben. Typerend is overigens dat ze dat woord niet gebruiken, maar het Engelse equivalent. Misschien denken ze dat het dan niet zo hard aankomt. Ik moet niet altijd zo judgemental zijn.
Oké.
Ik denk trouwens dat dat ook een generatie-iets is. Dat zij meer geneigd zijn de dingen te nemen voor wat ze zijn. Geen wantrouwen te hebben tegen succes bijvoorbeeld. Of tegen geld. Gaat er ergens een nieuwe koffietent open? Hé leuk. Komt er een tweede Bijenkorf aan het Rokin? Ik denk niet dat ze zich straks ergens aan vast laten ketenen, de dag van de opening het op een proletarisch winkelen zetten of een bommelding plaatsen. Integendeel.
Ongelooflijk, wat een kútgeneratie is die van jou toch, zeggen ze.
Terwijl ik oprecht dacht in de beste der tijden op te groeien. Permanent in verzet, de revolutie glorend. Eigenlijk alsof je altijd verliefd was, ver verheven boven de rest van het volk met z’n negen-tot-vijf-mentaliteit. Maar misschien hebben zij wel andere opvattingen over wat verliefdheid is. Wat weet ik ervan? Wat weet ik van hen?
Ik wil niet alles weten.
De vader van een vriendin werd begraven. De middelste dochter begon zijn levensloop te vertellen. Dat leven stokte toen hij twaalf was, en geïnterneerd werd in het jappenkamp. Ik weet het, daar kun je niet echt tegenop, maar het mooie van haar verhaal was dan ook dat ze op dat punt aanbeland ophield met vertellen. Het werd gewoon stil. We keken naar de foto van de overledene die op dat moment werd geprojecteerd, een jongetje dat tot dan toe nieuwsgierig was, buiten speelde, boeken las. Ik wist het altijd wel, maar opeens voelde ik het, het kind dat alleen gevangen werd gezet, weggevoerd van zijn moeder, vader, zus.
De levensloop werd weer opgepakt door het voorlezen van de brief die hij schreef na de bevrijding, toen hij een buurvrouw van vroeger tegenkwam op straat. Hij hoorde dat zijn moeder nog leefde en schreef haar een brief.
Die brief, ik kan hem hier niet letterlijk citeren. Wat me trof was de enorme ingehoudenheid. Je zou kunnen zeggen dat het een uiterst beleefde brief was. Er was sprake van ‘lieve moeder’ en van ‘u’. Hij sprak zijn hoop uit dat de wond op haar been genas, en dat ze al wat dikker aan het worden was. Niets over gemis, of angst, of opluchting. Alleen dat hij zo’n vreemde gewaarwording had. Dat het was alsof er een mist was opgetrokken, hij gebruikte een ander woord maar ik weet dat niet meer. Een scherm, of een muur. In ieder geval kon hij zich opeens weer van alles herinneren dat hij in het kamp niet meer wist. Liedjes bijvoorbeeld. Ik hoop u gauw weer te zien, zo sloot hij de brief af.
Ik stelde me voor hoe ze elkaar weer in de armen sloten. Dat dat waarschijnlijk niet een heel lichamelijk gebeuren was. Van zijn dochter wist ik dat hij zwijgzaam was over wat hij had meegemaakt. Terwijl de kamptijd hem wel voorgoed tekende, hij werd een idealist, iemand die actief wilde bijdragen aan een betere wereld.
Nazmiye Oral gaat op het toneel in gesprek met haar moeder, lees ik bij de foto’s van Cigdem Yüksel. ‘Ik wil niet dat zij sterft voordat zij weet wie ik echt ben of ík weet wie zíj echt is.’ Het is het andere uiterste, zeg ik, met zo weinig mogelijk judgementality. Alsof woorden het toch uiteindelijk moeten doen. Terwijl de luxe van de bloedband de stilzwijgende intimiteit is, opgebouwd uit onbegrip, irritatie en schaamte.
Van die drie schaamte misschien nog wel het meest.
Ik ben gehecht aan die schaamte.