Beelden uit Crazy, regie Heddy Honigmann. Documentaire over de herinneringen van een aantal Nederlandse blauwhelmen

Zoek in het woordenboek op ‘trauma’ en je leest dat het een verwonding, een disruptie van weefsel betreft. Bij psychotrauma is er sprake van psychisch letsel. In de chirurgie gaat het om een onderbreking van de continuïteit van weefsel, bijvoorbeeld de huid of een bot, meestal door inwerking van uitwendige invloeden. Prachtige, accurate omschrijvingen.

Toch spreken we maar al te vaak over trauma in termen van bezit, alsof het niet gaat om ingrepen in fysiek, psychisch en zelfs sociaal weefsel, maar om bijna tastbare en ongewenste objecten die louter de getraumatiseerde(n) toebehoren. Iemand ‘heeft’ of groepen mensen ‘hebben’ een trauma, laat ze het houden.

In Kafka’s Metamorfose bemoeien de ouders van de arme Gregor Samsa zich niet met hun veranderde zoon. Na zijn gedaanteverwisseling willen ze liefst niets met hem te maken hebben en kunnen ze zijn donkere en ongemakkelijke aanwezigheid (somber, te veel pootjes, dekschild) amper verdragen. Gregor zelf overigens ook niet. Het maakt zijn verbanning en opsluiting in de slaapkamer, de plek waar hij op een ochtend ontwaakt als een reusachtig insect, een ook door hem volledig geaccepteerd feit. Evenals zijn uitsluiting van deelname aan het ‘gewone, normale’ leven. In het geval van Samsa is de continuïteit van weefsel niet alleen verbroken, maar zo krachtig aangetast dat we te maken hebben met iets volledig anders. Maar het verhaal van Gregor Samsa gaat niet alleen over zijn bijzondere transformatie, het gaat ook over de al eerder opgetreden transformatie van zijn gehele sociale omgeving die in hem (of hij nu een kever is geworden of een kakkerlak) wordt uitgedrukt. In Samsa wordt zichtbaar wat die omgeving/samenleving niet wenst te zien of erkennen; hij heeft de gedaante aangenomen van het ongewilde en weggedrukte ‘verhaal’ en bewaart het binnen zijn chitineskelet. En we komen maar weinig over hem te weten als we niet tegelijk willen kijken naar deze wereld waarin hij leefde, werkte, ademde en zijn geld verdiende. Of naar het netwerk van zijn relaties (zusje, vader, moeder, werkgever) voor en nadat hij is veranderd in een ook voor hemzelf onherkenbaar wezen.

Aandacht voor trauma, voor deze verstoringen van de ‘continuïteit van ons weefsel’ en de onomkeerbare veranderingen die erin zijn aangebracht, gaat echter zelden gepaard met voldoende aandacht voor het web van betrekkingen. Of voor de zenders, makers en bezorgers die verantwoordelijk zijn voor de aantasting en effecten van de (eenzijdig) ingezette relatie en de imprint die is achtergelaten op de (machteloze) dragers of ‘ontvangers’. Ze zijn dood, weg of onzichtbaar. Begint het slachtoffer te spreken, dan is er in hun ogen helemaal geen wezenlijk contact of relatie geweest.

Mensen die getraumatiseerd zijn bewegen vaak hemel en aarde om op een dag te kunnen zeggen ‘ik heb me losgemaakt van de dader’ of ‘ik heb de dader vergeven’. Het is soms de enige mogelijkheid om te ontsnappen aan een verbintenis die niet alleen ongewenst en asymmetrisch was, maar door de toebrenger van het trauma ook nog eens in alle toonaarden wordt ontkend.

Des te schadelijker wanneer ook de samenleving zegt: luister, dit is iets tussen jou en die ander(en). Wij hebben daar niets mee te maken. Wij waren niet daar, op die plek. Het is jouw gevecht, jouw strijd, jouw ellende, jouw oorlog, jouw uitbuiting of misbruik-ervaring. Als jij je verhaal niet kwijt kunt bij de bron, dan moet je het maar vergeten.

Daar loopt de mens met zijn ongewenste pakket van ervaringen. Daar sluipt hij rond zijn eigen huis en rond in zijn eigen leven met een zak vol vuil en schaamte. Openmaken doet hij niet. Niemand houdt van de geur van rottend afval en ergens anders neerzetten zou onfatsoenlijk zijn.

En om hem of haar heen is er altijd een geurvlaag die aan anderen duidelijk maakt: kijk uit, hier loopt iemand rond met een vuilniszak.

Kurtz wordt bestempeld als gestoord, maar eigenlijk doet hij wat zijn superieuren willen, zonder het verf­laagje van moralisme

Er is dus een tendens om het trauma te herleiden tot het individu en het uit het gedeelde narratief van een samenleving te trekken. Daar staat dit individu, alleen, en zonder ruimte om de dialoog te voeren en anderen te betrekken bij de kwetsuren die zijn opgelopen. Het blame the victim en houd je verhaal voor je is zo wijd verbreid dat veel slachtoffers er op dezelfde manier over denken. Het ingewikkeldste van een trauma is niet de gebeurtenis of reeks gebeurtenissen zelf, hoe aangrijpend of verschrikkelijk ook, maar het buiten het gebied van de normale menselijke betrekkingen geplaatst zijn door deze gebeurtenissen en ervaringen. De verbanning uit de menselijkheid. Naast die al eerdere verbanning uit het zelf, dat geen veilig gebied meer is, ontoegankelijk, barstensvol ondraaglijke beelden en herinneringen aan soms ook het eigen handelen, dat werd ingegeven door onmacht en gebrek aan controle.

Het onvermogen, of de onwil en angst van omstanders, en van de getraumatiseerde mens zelf, om het gesprek te voeren, met een gedeeld vocabulaire, maakt van hem of haar een paria.

Beelden uit Crazy, regie Heddy Honigmann. Documentaire over de herinneringen van een aantal Nederlandse blauwhelmen

In 2014 droeg ik bij aan een boekje over Goethe’s vermeende laatste woorden ‘meer licht’. In een klein essay over onder meer het boek van Joseph Conrad Heart of Darkness stelde ik enkele vragen over het belang van de plek, de arena (om in cinematografische termen te spreken) waar we ons bevinden voor wie en wat we kunnen zijn. En over trauma als iets wat gelokaliseerd kan worden, een verschijnsel dat altijd met een plek verbonden is: in de mens zelf, maar ook heel concreet, met werkelijke punten en markeringen in tijd en ruimte. Het verhaal van Conrad is bekend. Hoofdpersonage Marlow wordt er door de handelsmaatschappij waarvoor hij werkzaam is op uit gestuurd om de ‘verdwenen’ Kurtz op te sporen en terug te halen. Gaandeweg raakt Marlow in de ban van deze onbekende Kurtz, die als een god blijkt te regeren ergens diep in Congo. Daar heeft hij alle macht en wordt hij door de inlanders op handen gedragen terwijl hij zich gedraagt als een opperwezen. Wreed en huiveringwekkend. Hoewel Kurtz wordt bestempeld als gestoord doet hij eigenlijk wat zijn superieuren willen, echter zonder het verflaagje van moralisme. Want de handelsmaatschappij heeft bepaald geen licht in de duisternis gebracht, zoals ze wil doen voorkomen, maar kwaad en uitbuiting. Uiteindelijk gaat Kurtz ten onder aan zijn vrijheid. Aan ‘de horror’, de totale onverschilligheid van ‘de wildernis’ ten opzichte van zijn daden. Bij herlezing van dit verhaal trof me vooral de onverschilligheid van de mensen. In het boek speelde de vraag voortdurend mee of die wel goed weten waar ze zijn, waarom ze daar zijn en wat ze er met hun aanwezigheid teweegbrengen.

Voorzichtig legde ik in het essay de verbinding met het verblijf van de Nederlandse blauwhelmen in de periode voorafgaand en tijdens de val van Srebrenica in 1995, dat met zoveel nadruk was benoemd tot ‘Safe Haven’, veilige plek. In hoeverre geloofden deze Dutchbatters, en wij, het uitzendende Nederland, net als de personages in Heart of Darkness, in het zekere en veilige transport van idealen en opvattingen? En in de gerechtvaardigdheid van dit transport en van ‘ons’ verblijf?

In 2004 verbleef ik zelf een maand in Srebrenica. Van dit bezoek herinner ik me vooral mijn schaamte omdat ik niet in staat was te praten met de nabestaanden (veelal vrouwen) van de grootste massamoord in het Europa van na de Tweede Wereldoorlog. Tenminste, niet in m’n eentje. Pas ‘onder begeleiding’ durfde ik hier en daar het gesprek aan te gaan.

In Srebrenica botste mijn ‘zijn’, en de taal waarin ik wilde bestaan en leven, met de levens van de mensen die er waren achtergebleven en de taal die tot hun beschikking stond. In Compartimenten van vernietiging schrijft Abram de Swaan krachtig en indringend over de opbouw van het systeem waarbinnen traumatisering plaatsvindt en welke rol de taal speelt bij het plaatsen van schotten tussen de mensen. Omdat ik in Srebrenica niet in staat was het reusachtige en alomvattende van de ervaringen van de mensen daar tegemoet te treden, was het bijna of ze tot een andere mensensoort behoorden. Alsof ik zei: we zijn oneindig gescheiden door wat jullie hebben doorgemaakt. Hierdoor maken jullie geen deel uit van de wereld waartoe ik behoor.

Simpel gezegd: deze nabestaanden joegen me grote schrik en angst aan. Toch was de gevoelde onbenaderbaarheid minder het gevolg van de trauma’s die waren opgelopen als een gevolg van mijn eigen onvermogen en vrees om me tot hen te durven verhouden. Soms gebeurt er iets anders, even uitsluitend. Je wil je alleen nog maar met de ander verhouden als die stevig in zijn positie van getraumatiseerde, van ‘het slachtoffer’ blijft. Alsof, door het gebeurde, de mens met het trauma de verplichting heeft alleen nog vanuit die plek, status of positie te mogen voelen, denken, handelen, en alleen op die identiteit mag worden aangesproken. Hierover gaat het in een verhelderend verhaal van de Japanse schrijver Kenzaburo Oë, De schapen met de blote billen. Een plukje militairen dringt een bus binnen en dwingt de helft van de buspassagiers om zich uit te kleden en de busreis verder af te leggen met ontbloot achterwerk, op handen en voeten, in een rij, als schapen, als dieren ‘on all fours’. Saillant detail is dat de andere helft van de reizigers hier niet toe gedwongen wordt, maar de rol van getuige/waarnemer krijgt. Aan het eind van de rit, de militairen zijn al lang weer verdwenen, achtervolgt een van deze getuigen-waarnemers, een leraar, een van de slachtoffers. Hij laat niet los, de arme achtervolgde wordt door de rechtschapen toeschouwer van de doorstane vernedering bijna verplicht om aangifte te doen. Hoe hard het schaap ook probeert te ontsnappen, het kan en mag zich niet losmaken van wat het heeft moeten ondergaan. ‘Schaap’ is zijn enige identiteit geworden en de leraar, die hem door straten en stegen op de hielen zit, laat niet na het als een merkteken op hem te drukken.

De getraumatiseerde mens houdt ons een spiegel voor en laat zien waar de pressie van wat is ondergaan ‘te veel’ was, ondraaglijk, niet in een (eenvoudig) narratief te plaatsen, en gekmakend, omdat er een besef van waarden is. En dus een besef van wat geschonden wordt.

Hoe kunnen we hiervoor een woordenschat ontwikkelen die rijker is dan die waarin altijd maar weer sprake is van simpele tegenstellingen, banale schema’s, de tweedeling ‘daders’ en ‘slachtoffers’, een jargon waarin iets is ‘verwerkt’ of ‘achter zich gelaten’? Een vocabulaire dat recht doet aan de complexiteit en veelvormigheid? Uiteindelijk is de afstand tussen ‘ons’ en de ander niet zo groot. In de getraumatiseerde mens zien we onze eigen kwetsbaarheid en pijn weerspiegeld.