Krijgt Bob Dylan volgende maand dan eindelijk toch de Nobelprijs voor de literatuur? Reidar Indrebs, voorzitter van het Noorse comité dat vier jaar geleden met een initiatief in die richting begon, is gematigd optimistisch. Onlangs liet de Zweedse jury van de meest prestigieuze literaire prijs ter wereld het Dylan-comité weten dat het raadzamer is de campagne low key te houden. Te veel publiciteit zou de Zaak alleen maar kunnen schaden. Voor Indrebs, in het dagelijks leven werkzaam in de public relations, was dat een signaal dat de Nobeljury Dylan in ieder geval wel overweegt. Indrebs: «Het grote punt is natuurlijk de vraag of de jury de prijs wel zou willen geven aan een voordrachtkunstenaar als Dylan. Ik denk dat dat mogelijk is. In 1997 ging de prijs naar Dario Fo, toch ook een uitgesproken voordrachtkunstenaar. Of neem de winnaar van 1917, de Bengaalse dichter Ribandranath Tagore, onder meer tekstdichter van het Indiase volkslied Janagana-mana. Tagore was ook muzikant, en zijn verzen werden overal in India gezongen. William Butler Yeats, de winnaar van 1923, placht zijn gedichten ook te zingen. Winston Churchill kreeg de prijs in 1952 nadrukkelijk ook om zijn talenten als publiek redenaar. Het zijn allemaal precedenten die de kandidatuur van Dylan wel degelijk tot een serieuze zaak maken.»
Mensen die zeggen dat iets wat voortkomt uit de popcultuur nooit waardig genoeg is voor zoiets als de Nobelprijs, weten niet waar ze over praten, aldus Indrebs: «Derek Walcott, de Caribische dichter die in 1992 met de Nobelprijs werd bekroond, verklaarde zichzelf al nadrukkelijk schatplichtig aan Bob Marley, de Jamaicaanse koning van de reggae. In reactie op zijn uitverkiezing noemde Walcott Marley zelfs als zijn belangrijkste inspiratiebron. Walcotts werk is dan ook afgeladen met verwijzingen naar het werk van Marley. Zo begint Walcotts lange gedicht Light of the World met een citaat uit Marleys song Kaya, een ode aan het roken van marihuana. Na zijn uitverkiezing ging Walcott helemaal de popkant op. Hij schreef de teksten voor The Capeman, de musical van Paul Simon over het leven van de legendarische New Yorkse jeugdcrimineel Salvador Agron. Literatuur en popmuziek zijn allang één geworden.»

In ieder geval staat Dylan ook dit jaar weer op de lijst voorgedragen kandidaten. Hij is daartoe voor de vierde maal achtereenvolgens voorgedragen door Gordon Ball, docent Engels en letteren aan het Virginia Military Institute in Lexington. Ball, zelf ook schrijver (van hem verscheen onlangs #66 frames, een boek met herinneringen aan de New Yorkse beat-scene van de jaren zestig, terwijl hij ook de postuum uitgeven memoires van zijn vriend Allen Ginsberg verzorgde), werd in 1996 aangezocht door het Noorse Dylan-comité met het verzoek Dylans kandidatuur als wetenschapper officieel te ondersteunen. «Dat gebeurde via Allen Ginsberg», vertelt Ball aan de telefoon vanuit Lexington. «Ginsberg was erg enthousiast over het hele idee en schreef in 1996, een jaar voor zijn dood, als lid van de American Academy of Arts & Letters zelf ook een aanbevelingsbrief aan de Zweedse jury. Hij schreef daarin dat Dylan de prijs verdiende ‹als erkenning van zijn krachtige en universele vermogens›. In mijn ogen had Ginsberg zelf ook wel een Nobelprijs verdiend, alleen al voor dat schitterende gedicht Howl. Dat hij zich zo enthousiast inzette voor Dylan tekent zijn persoonlijkheid. Allen was een gul mens. Hij had ook een heel speciale band met Dylan, die natuurlijk in alles precies het tegendeel was van hem.
In 1971 zag ik Dylan en Ginsberg samen bij een trouwfeest van een vriend in een synagoge op Long Island. Tijdens het feest was Ginsberg uitzinnig aan het dansen met de rabbijn, terwijl Dylan verscholen in een hoekje met een enorme bontmuts op in een hoek de boel zat op te nemen. Ginsberg trok hem toen aan beide handen de zaal in, tussen al die dansende mannen. De flappen van zijn bontmuts veerden op en neer. Het was zo'n ontroerend gezicht dat ik er tranen van in mijn ogen kreeg. ‹Far out›, riep ik toen tegen de man die naast me zat. Dat was niemand minder dan jullie grote dichter Simon Vinkenoog. ‹Jews are far out›, riep Simon toen terug.»
Uit de eerste brief van Gordon Ball aan de jury voor de Nobelprijs voor de literatuur, d.d. 30 augustus 1996:
«Sinds de vroege jaren zestig heeft dhr. Dylan in woorden en muziek een bijna ongelimiteerd artistiek universum gecreëerd dat zich over de globe heeft verspreid en de geschiedenis van de wereld werkelijk heeft veranderd. Hoewel hij natuurlijk vooral bekend is als muzikant, zou het een verschrikkelijke vergissing zijn zijn buitengewone prestatie op literair gebied over het hoofd te zien. In werkelijkheid zijn muziek en poëzie nauw met elkaar verbonden, en het werk van dhr. Dylan heeft significant bijgedragen deze vitale verbinding nieuw leven in te blazen.
De kunst van de poëzie is misschien vijftienduizend jaar oud, hij heeft vooral kunnen overleven door zijn orale kracht, niet via de relatief jonge techniek van het gedrukte woord. In onze moderne tijd heeft Bob Dylan de poëzie teruggebracht naar zijn oorspronkelijke overdracht via het menselijke lichaam. In zijn muziek heeft hij de traditie van de bard, de minstreel en de troubadour doen herleven. Zijn werk wordt over de hele wereld vertaald en ten gehore gebracht, maar het overstijgt de grenzen van de ‹populaire› kunst ruimschoots. Zie daarvoor alleen al de opname van zijn lyriek in talloze academische tekstboeken voor de letterkunde. De buitengewoon inventieve symboliek van veel van zijn werk kan de vergelijking doorstaan met dat van wereldberoemde dichters als Arthur Rimbaud en William Butler Yeats. Echter: in het katalyseren van vele generaties van jongeren heeft zijn oeuvre meer dan dat van welke dichter van deze eeuw dan ook, de kracht van het woord gehad om levens en lotsbestemmingen te veranderen.»

Gedurende zijn Dylan-campagne heeft Gordon Ball naar eigen zeggen een wereldwijd netwerk opgezet van belangrijke schrijvers en letterkundigen die zijn initiatief ondersteunen. De actie wordt breed gedragen. Bijvoorbeeld door de Unie van Russische Schrijvers in Sint-Petersburg, die de Russische roots van Dylan duidelijk in zijn werk herkennen. De literaire erfenis van Leo Tolstoj is in het werk van deze zoon van joodse Russische emigranten verdisconteerd, vindt men daar. Dylan staat in Rusland in hoog aanzien sinds hij in 1985 werd uitgenodigd door de toenmalige Sovjet Schrijvers Unie om een optreden te verzorgen ten bate van de Russische dichter Yevgeny Yevtushenko. In Zuid-Europa toonde men zich al even enthousiast. In Engeland heeft de actie ondersteuning gekregen van de poet laureate Andrew Motion, die Dylans Visions of Johanna verleden jaar als een van de mooiste gedichten van de twintigste eeuw roemde. In Frankrijk kreeg Dylan in 1990 op grond van de in zijn liederen verwerkte invloeden van dichters als Rimbaud en Baudelaire uit handen van Jack Lang de hoogste Franse culturele onderscheiding voor buitenlanders, de titel Commandeur des Arts et des Lettres.
Tal van letterkundigen hebben de kandidatuur van Dylan inmiddels per brief ondersteund. «Zelfs op uiterst triviaal niveau heeft hij zeer memorabele uitdrukkingen toegevoegd aan onze taal, meer dan enig vergelijkbaar figuur sinds Kipling», schreef prof. D. Karlin van het University College van Londen. De Oost-Duitse schrijfster Gundela Russ liet per brief aan de Zweedse jury weten dat Dylans muziek en lyriek haar «in de meest duistere periode van de DDR hadden geholpen en gemotiveerd». Dr. Aidan Day van de Universiteit van Edinburgh ondersteunt Dylans nominatie «boven alles omdat zijn werk de afgelopen 35 jaar zonder vrees een cultuur heeft gedefinieerd die bestaat uit permanente agitatie en crisis». In Canada wordt de Dylan-campagne geleid door prof. Stephen Scobie van de Universiteit van Victoria, lid van de Royal Society of Canada, die Dylans werk al 25 jaar bestudeert. In de Verenigde Staten is Betty Bowden van de Universiteit van New Jersey de grote gangmaker. Bowden studeerde in 1978 af met een analyse van de poëtische structuur van Dylans oeuvre. In Engeland kreeg Ball steun van de inmiddels op tragische wijze om het leven gekomen schrijver John Bauldie. In 1998 kwam de gerenommeerde Stanford Universiteit met een groot congres over de literatuur van Bob Dylan.

Ook in Nederland heeft het initiatief inmiddels brede steun ondervonden. Deze week vond in de Amsterdamse Melkweg een manifes tatie plaats waarin tal van schrijvers en journalisten, onder wie Simon Vinkenoog, Dylans nominatie ondersteunden. In een eerder stadium spraken Harry Mulisch en Cees Nooteboom grote bezwaren uit tegen de mogelijke uitverkiezing van een simpele zanger als literaire reus. Wellicht omdat beide heren vinden dat ze de prijs zelf moeten krijgen. De grote volksschrijver Gerard Reve echter liet het Nederlandse Dylan-comité via zijn secretaris J. Schafthuizen onlangs weten geheel achter het initiatief te staan. Van NRC Handelsblad-redacteur Sjoerd de Jong verschijnt dezer dagen de biografie Bob Dylan, waarin de bewondering voor de prestaties van de man uit Minnesota ondanks alles de boventoon voert. «Naarmate de geschiedenis verder wegzakt, krijgt Dylan meer ruimte om een monument voor zichzelf op te richten», schrijft De Jong. «Niet alleen bij nieuwe generaties in Spanje, Tsjechië, Brazilië en andere landen voor wie hij nog steeds zonder gêne de incarnatie van een glorieus muzikaal verleden kan zijn. Na een stormachtig leven is de tijd ook voor de babyboom-generatie in het Westen rijp om zich te verzoenen met deze veelgesmade held uit het verleden. Zij verloren hem uit het oog toen ze bij de tijd moesten blijven met loopbaan, gezin, heropvoeding per internet en gsm, terwijl Dylan zelf tot weinig meer in staat leek dan reumatische koprolletjes in de piste. Hij leefde, voluit, en werd lelijk oud. Dat werd hem jarenlang niet in dank afgenomen. Nu wel, en dat is begrijpelijk. Want ondanks — of juist dankzij — alle rijkdom en welvaart die de babyboomers ten deel is gevallen, maalt die generatie niet alleen om de vitalistische boodschap van eeuwig jonge popsterren. Authenticiteit, volharding en trouw zijn geen verdachte burgerdeugden meer die alleen worden bezongen in popkoortjes. (…) Dat Bob Dylans kijk op de wereld, op Time out of Mind, niet eigentijds opgewekt is, maar eerder inktzwart en archaïsch, deert daarbij niet. Integendeel, zijn stugge eigenzinnigheid is een teken van goede trouw in een dolgedraaide wereld. Dat is geen valse oefening in eeuwige jeugd, dit is hoe het leven er moegestreden en uitgeleefd uitziet.»
Gordon Ball: «Sinds Dylan in 1997 bijna bezweek aan een hartkwaal is de erkenning van zijn talenten pas eigenlijk echt op gang gekomen. Hij werd na zijn herstel bijvoorbeeld uitgenodigd door de paus, om in diens bijzijn tijdens een congres voor de katholieke jeugd in Bologna enkele nummers ten gehore te brengen. De paus citeerde tijdens zijn speech uit Blowin’ in the Wind. Dat lijkt me toch ook een vitaal stukje erkenning. Newsweek nam Dylan op in haar top-honderd van belangrijkste Amerikanen van de twintigste eeuw. Jammer genoeg heeft president Clinton niet gereageerd op mijn verzoek de campagne ten bate van Dylan te ondersteunen. We weten wel dat Clinton zeer op het werk van Dylan is gesteld. Dylan werd uitgenodigd om op te treden tijdens het eerste inaugurele feest van de president. Eerder was president Carter natuurlijk een verstokte Dylan-fan. In zijn speeches smeet Carter met Dylan-citaten. Maar belangrijker is dat de huidige generatie jongeren zich ook weer op Dylan stort. Vanuit de barakken van de cadet ten van het militaire instituut waar ik werk hoor ik ‘savonds de songs van Dylan schallen. Ja, zelfs een nummer als Masters of War. Het is illustratief voor hoezeer Dylan de wereld daadwerkelijk heeft veranderd.»
Met de genomineerde zelf heeft Ball nooit contact kunnen leggen over zijn actie. Wel met diens management. Hij heeft niet de indruk gekregen dat de affaire Dylan zelf al te veel bezighoudt. Ball: «Dylan is geen man die naar erkenning hunkert. Maar hij beschouwt zichzelf wel degelijk als dichter. ‹I live like a poet and I’ll die like a poet›, zei hij eens. Maar waar het in mijn ogen allemaal om gaat is niet zozeer de figuur van Dylan alleen. Ik zie Dylan toch vooral als een unieke representant van een culturele stroming in Amerika die je te kort zou doen door haar alleen af te schilderen als louter tegencultuur. Die traditie gaat terug naar een groot dichter als Walt Whitman, was aanwezig in het werk van Dylans grote voorbeeld Woody Guthrie, is nauw verbonden met de beat-dichters, zoals Jack Kerouac en Allen Ginsberg, en kreeg in Dylan uiteindelijk zijn meest prominente vertolker. Het is de humanistische, lyrische kant van de Amerikaanse Droom die daar weerklinkt, en juist die dimensie zou in deze tijden erkenning verdienen. De Nobelprijs zou niet alleen aan Dylan worden gegeven, maar aan een gehele literaire stroming.»

Ball wijst erop dat de jury van de literaire Nobelprijs altijd schrijvers en dichters heeft uitverkozen die zich nadrukkelijk engageren met de problemen van hun tijd, of het nu om Thoman Mann (1929), William Faulkner (1949), Ernest Hemingway (1954), Albert Camus (1957), John Steinbeck (1962) of Jean-Paul Sartre (1964, prijs geweigerd) gaat. Aan l'art pour l'art heeft de Zweedse jury duidelijk een hekel. Ball: «De prijs gaat onveranderlijk naar schrijvers die een soort humanitaire missie op zich nemen. Het gaat om literatuur die niet strikt literatuur wil zijn, maar een universele boodschap heeft voor de mensheid als geheel. De laatste tijd gaat de prijs ook steeds meer naar rebellen, van wie Dario Fo natuurlijk de meest in het oog springende is. Dylan zou uitstekend in dat patroon passen. De Nobeljury is altijd op zoek naar inspirerende persoonlijkheden.
Het zou ook een prachtige cyclus zijn voor het instituut Nobelprijs voor de Literatuur zelf. Bij de eerste uitreiking in 1901 ging de prijs naar de Franse dichter Sully Prudhomme, die als jonge parnassiaanse dichter begon met zeer persoonlijke, melancholieke verzen en op latere leeftijd de grote thema’s van de mensheid als geheel op zijn schouders nam. Bij Dylan zie je precies een tegengestelde beweging: hij begon als jonge bard uiterst maatschappelijk geëngageerd, en werd sindsdien alleen maar persoonlijker en droeviger, met als hoogtepunt het intens pessimistische album Time out of Mind. Uit zijn werk spreekt een zeer persoonlijke Werdegang. Het is vóór alles het verslag van een kunstenaar die zowel grootse overwinningen heeft gekend als momenten van wanhoop. Dylans zogeheten christelijke periode van de jaren tachtig, toen veel van zijn bewonderaars afhaakten, was in mijn ogen ook een tijd van loutering, te vergelijken met de vrome periode die Paul Verlaine doormaakte op latere leeftijd, na een jeugd van uitzinnige excessen. Ver ge lijk het pure plezier dat klinkt uit een song als Bob Dylans 112th Dream, uit zijn vroege periode, eens met een recent lied als Sick of Love, en je bent getuige van de transformatie die we als mens doorlopen.
Ik heb begrepen dat Dylan tegenwoordig niet alleen vegetariër is geworden, maar dat hij zich ook aan het verdiepen is in de joods-orthodoxe leer van het chassidisme. Daar zal dan ook weer de nodige kritiek op komen, maar dat vind ik onzin. Kunstenaars hebben dat soort momenten van bezinning en heroriëntatie nodig. Dat soort golfbewegingen kenmerkt de ware dichters. Het maakt hen tot mens.»