Vincent van Gogh, Olijfgaard, juni 1889. Olieverf op doek, 72,4 x 91,9 cm © Rik Klein Gotink, Harderwijk / Collectie Kröller-Müller Museum, Otterlo

Ik stel me voor dat Cézanne, toen hij een donkergroene rangschikking van bomen voor zich zag, midden op de weg liep, in een flauwe bocht, en toen even stilstond. Hij begon een motief te zien. Zo noemde hij wat hij wilde schilderen, het motief. Dat was niet zomaar een pittoresk stukje landschap. Het was een stevige strengheid die hij zocht in een landschap. Hij wilde in een landschap de architectuur ervan uitdrukken, een robuustheid van vorm. Hij stond stil te kijken op de weg die eerst naar links boog en iets verder naar rechts. De weg liep ook langzaam naar beneden.

De weg naar het meer is het schilderij gaan heten. Dat is meteen ook het eigenlijke motief: de langzame, bochtige beweging van de weg die voor onze ogen de ruimte en de hoogte van het landschap openmaakt. De schilder staat onderin waar de weg, over de volle breedte van het schilderij, in beeld verschijnt. Meteen rechts zien we een hoge berm van donkerbruine aarde begroeid met groen. Er is daar ook schaduw. Dwars over de weg loopt ook een baan schaduw. Zonlicht is er weer waar de weg naar rechts begint te draaien. In die bocht zien we rechts van de weg ook dicht groen struikgewas. Achter dat groen buigt de weg verder naar rechts om dan te verdwijnen. Aan de overkant in de zon staan een paar korenschoven op een gemaaid veld.

We kijken over de weg heen naar wat verder komt

Dit was de proloog – wat we tot nu toe gezien hebben van het landschap. De blikrichting vanuit het midden volgt de trage bocht van de weg. Pal links van de weg bevindt zich een hoge haag van hecht donkergroen. Dat groen begint direct onderin en loopt dan langs de rand van het schilderij naar boven – een smalle en rechte streep die we bovenin wat zien vertakken. Daar, tegen het heldere blauw van de lucht, verstrengelen die takken zich met de takken van een rij bomen aan de overkant van de weg. Ze staan net voorbij de hoge berm, tegen de compact groene struiken aan. Het zijn slanke stammen die hoog groenbruine kruinen dragen, tot bovenin, tot in de hoek van het schilderij.

Paul Cézanne, De weg naar het meer, circa 1880. Olieverf op doek, 92 x 75 cm © Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel / Collectie Kröller-Müller Museum, Otterlo

Deze hoge bomen, en die partijen groen, zorgen voor meer hoogte in het landschap. Het is alsof de bomen en de verstrengeling van groen bovenin een soort portaal vormen. Dat is de architectuur van het landschap die Cézanne beoogde. Terwijl we eerst de weg en de stevige grond zien, wordt onze blik dan, mede door de beweging van de bomen naar boven, ook verder naar boven gevoerd. Die onweerstaanbare suggestie gaat geleidelijk. We beginnen over de weg heen te kijken naar wat verder komt. Het gele korenveld eindigt met een horizontale rechte lijn. Dan zien we, iets lager, het grijze water van het glanzende meer dat omzoomd is door huizen en bebouwing in het groen. In het landschap is die passage summier geschilderd. Eerder kijken we eraan voorbij en zien dan, voorbij het water, een donkergroene bosrand. Daar blijft in de opbouw van het schilderij ons kijken kort hangen – even maar, want dan gaat onze blik verder weg naar de grijsblauwe bergen die een imposante horizon vormen. Nog verder gaat het dan in de stralend lichte ruimte van de lucht. Van lichtblauw tot bijna wit is de lucht. Cézanne stond ergens tussen hoge groene bomen onder aan een landweg in het zuiden van Frankrijk. Hij keek vooruit en toen iets omhoog. Hij zag de verre hemel die in het schilderij als een stuk rechthoek van licht verscheen. Waar hij stond, vlak aan het begin van de weg, stond Cézanne net nog iets buiten het beeld. Op die korte afstand kon hij een overzicht van het landschap zien – en dat werd zijn majestueuze schilderij.

Qua maat is Van Goghs Olijfgaard ongeveer even groot als het hoge landschap van Cézanne. Dat schilderij is een staand rechthoekig formaat zodat het landschap veel ruimte kon hebben. Van Gogh gebruikte dat formaat bij voorkeur liggend, wat veel verschil maakt. Er is eerder een lage ruimte in de breedte in Olijfgaard waardoor het schilderij een intieme waarneming werd. Cézanne keek tegen het landschap aan en voelde een ordening. Daarentegen lijkt het of Van Gogh zich in de boomgaard bevindt, dicht bij de grillige bomen en tussen hen in. Hij is in hun gezelschap en beweegt zich daar in het rusteloos golvende gras. Onderwijl zoekt het schilderij zich sluipend een weg tussen kronkelbomen en hun bleekgroene bladerkruinen die scheef hangen in de wind. We zien hoe de schilder met zijn schitterend gekrulde handschrift van nabij het leven van de bladeren wil volgen en begrijpen. Het groen van de bomen leunt tegen het blauw van de lucht. Het handschrift van dat blauw zit ook vol beweging. Van Gogh struint rond in een zomerse boomgaard en kijkt zijn ogen uit naar al dat wonderbaarlijke. De schoonheid van het schilderij is de adembenemende eenvoud ervan.