Het ging niet over. Ik liet me het stuk toesturen, las het (niet grondig), en ging met wat vrienden naar een gewone, reguliere voorstelling, rij zes, Amsterdamse Stadsschouwburg. Het tekstboekje was ik toen al vergeten. Anders had ik van tevoren nog even in de inleiding kunnen lezen dat Corneilles aanpak ‘complex en geraffineerd’ is, een ‘grillige komedie vol onvoorspelbare wendingen’ oplevert, waardoor ‘de kijker steeds weer in verwarring wordt gebracht’. Ik had er beter aan gedaan vooraf een lijstje van de optredende personages op schoot te nemen. Dan had ik tenminste gesnapt waar het over ging. De gebeurtenissen op het podium hielpen me niet écht vooruit.
Het stuk gaat over een of andere tovenarij met zwetsers, knechten, edelmannen en prinsessen - een raamvertelling, voorgespiegeld, ‘begoocheld’ als het ware, door een tovenaar, hier gespeeld door een vrouw. De clou van Zinsbegoocheling is dat aan het eind wordt getoond dat het allemaal maar illusie is, toneel-illusie, waarin alles kan.
Corneille geeft in zijn stuk alvast het antwoord op de Molière die nog komen moet. Zijn stuk, aldus de inleiding, blijkt ook het hoffelijke (letterlijk: aan het hof gebruikelijke) antwoord op de platvloerse farce waarin Molière zich gedurende een rondtocht door de Franse provincie veertien jaar lang heeft kunnen bekwamen. ‘Bepruikte beren’ (die kwalificatie is van Hamlet) schuiven elkaar in Zinsbegoocheling versregels (al dan niet berijmd) toe alsof het bedorven etensresten zijn. Na een half uur, wanneer er wéér een personage opkomt dat ik niet ken, fluister ik mijn vrienden in het oor: ‘Wie is dát nou weer?’ Na één uur gebeurt hetzelfde. Het stuk is een cryptogram, en volgens de bedenkers van deze voorstelling is dat ook de kwaliteit ervan.
Zinsbegoocheling door Toneelgroep Amsterdam is een ‘oh’-en-‘ah’-productie. Al in scène twee van de eerste acte wordt een gordijn opengetrokken en we zien ‘een uitstalling van de prachtigste kostuums’. En precies dát is wat TGA ons laat zien: een pratende tentoonstelling uit de dagen van Lodewijk XIV, verpakt in een zogenaamde liefdesgeschiedenis, waarvan de makers zeggen dat ze is geschreven als ‘soap’, compleet met ‘cliffhangers’. Niets van gemerkt, overigens. Wat is er met mij aan de hand? Slijtage? Metaalmoeheid? Misschien kan ik niet meer overweg met de talloze inborsten van Gerardjan Rijnders. Is de regisseur van deze bepruikte en bepoederde humbug dezelfde als de regisseur van Racines Andromache, de Klaagliederen, Moffenblues? Er wordt beweerd van wel, en ik wil het almaar niet geloven. Hoe kan hij begenadigde acteurs als Pierre Bokma en Hajo Bruins toestaan zo ontzettend lui te acteren? Bokma die met de ogen van een trouwe hond de zaal in staart en speelt met de ondertoon van: ach, wat kan het mij allemaal schelen. Hajo Bruins die de hele avond precies drie trucjes doet: een guitige blik, een open bek, en een als grappige gimmick bedoeld knorretje. De ‘jonkies’ (Ruben Lürsen, Roos Ouwehand, Malou Gorter en Jani Goslinga) probeerden tenminste nog op energie te spelen. Ze waren aanwezig. De rest gooide er met de rijk van bont voorziene mutsen naar.
Mijn vrienden moesten me tegenhouden om na afloop niet luidop: ‘Boeh, walgelijk, tomaten!’ te roepen. Ik ben ook te laf voor die dingen, wanneer om mij heen een ovationeel applaus dendert. En TGA meldt in haar folders trots dat Zinsbegoocheling overal in Europa met succes wordt gespeeld. Wie ben ik dan om te schrijven dat dit in alexandrijnen verpakt junkfood is. Wel was ik verbaasd dat Rijnders zich heeft laten verleiden tot het épater le bourgeois-toneel waar hij zo tegen was. Maar ja, consequentheid leidt tot de duivel, nietwaar. In dit geval tot een grote Zinsontgoocheling.
Rubriek
‘boeh, walgelijk, tomaten!’
Zal ik zakelijk beginnen? Of meteen woedend? Dat laatste is misschien niet zo verstandig. Dat eerste, daar zie ik niks in. Dan maar vragend. Wat zién al die mensen in Zinsbegoocheling (tekst: Pierre Corneille, regie: Gerardjan Rijnders, uitvoering: Toneelgroep Amsterdam)? De pruiken, hoeden, kostuums, handschoenen en niet te vergeten de decors? Dát misschien? Ze konden meteen op CNN, net als indertijd die koeien van Ivo van Hove. Ze stonden in ieder geval al op de showpagina’s van mijn progressieve ontbijtpers, vóór er nog maar één uitprobeervoorstelling was geweest. Ik kreeg een Jos Brink-gevoel: ‘Kind hoe ís het nou onder die enorme hoeden. Krijg je het niet warm met de kolossale pruiken?’ Ik wou er niks van weten. Toen kwamen de recensies. Allemaal terzijde gelegd. In de lokale tamtam bléven ze echter doorkwetteren: het was allemaal fan-tas-tisch geweest. Ik wachtte tot het overging.
www.groene.nl/1997/48