In het recente interview dat de Russische president Poetin via internet gaf aan een groot, maar zorgvuldig geselecteerd publiek werd hem onder meer gevraagd naar de positie van zijn vrouw. De Amerikaanse vragensteller vroeg Poetin waarom zijn vrouw zozeer buiten de publiciteit werd gehouden. Vond Poetin haar soms ongeschikt voor het internationale politieke toneel?
Die vraag was om een aantal redenen interessant. Hoewel algemeen wordt erkend dat de rol van de vrouwen in de Russische economie bijzonder groot is (al was het maar omdat ze zoveel minder zuipen dan de mannen), hebben vrouwen nauwelijks officiële macht. Reden daarvoor is het onverwoestbare Russische seksisme, een van de paradoxale, maar zeer directe erfenissen van de communistische dictatuur. Zo werd Gorbatsjov door de publieke opinie weggezet als slappeling omdat hij openlijk toegaf regelmatig politieke raad te vragen aan zijn vrouw Raisa, en werd Jeltsin gehaat omdat hij, wist iedereen, aan de leiband liep van zijn dochter Svetlana. Poetins vrouw wordt in de staatspropaganda bewust voorgesteld als een meegaande, teruggetrokken huisvrouw en moeder, juist om Poetin extra te onderscheiden van zijn twee impopulaire voorgangers en om hem te profileren als een krachtig leider. Want: een sterke man heeft zijn vrouw onder de duim.
Het antwoord van Poetin op de vraag luidde ongeveer als volgt: «U vindt dat mijn vrouw een ondergeschikte rol speelt? Nou, jammer dan. Zo doen wij dat hier, wie het niet bevalt heeft pech. Ik meen mij overigens te herinneren dat de kiezers mij hebben gekozen als president en niet mijn vrouw.»
Het antwoord van de Russische president is typerend. Enerzijds een krachtige nadruk op de eigen, onafhankelijke positie (zo doen wij dat hier), anderzijds een ironische, kwajongensachtige, bewust politiek incorrecte repliek (mijn vrouw is toch niet president?).
Poetin is bepaald niet de enige die zich op deze manier teweerstelt tegen westers politiek correct denken. Overal in Oost-Europa, ook buiten de politiek, voelt men sterk de behoefte om op eenzelfde dubbelzinnige, opstandige manier te reageren op westerse kritiek op het eigen handelen. Er is weliswaar nauwelijks meer geloof in een serieus alternatief voor de liberale democratie, maar er bestaat wel een diep onbehagen en afkeer van het als vreemd, hypocriet en arrogant ervaren westerse «gelijk». En daarom heeft de manier waarop wordt gereageerd op dat altijd zo «redelijke» en «correcte» westerse denken altijd iets irrationeels, ironisch en baldadigs.
Een van de meest serieuze Oost-Europese criticasters van dit westerse «gelijk» is de Sloveense filosoof Slavoj Zizek. In zijn vele geschriften en pamfletten heeft hij zich opgesteld als de horzel, de luis in de pels van het westerse (lees: liberale) denken en zijn grote populariteit is te danken aan dezelfde kwajongensachtige houding als die welke Poetins reactie kenmerkt. In zijn laatste boek Did Somebody Say Totalitarianism? doet hij een poging om wat hij noemt «het liberale misbruik van de notie van totalitarisme» aan te pakken. Dat doet hij in een merkwaardige mengeling van marxistische kritiek en lacaniaanse psychoanalyse. Wie op grond van deze beschrijving vreest voor ondoorzichtige, esoterische hocus-pocus, krijgt maar zeer ten dele gelijk. Zizek wil namelijk ook een filosofisch entertainer zijn. Hij heeft geen zin zijn lezer te vervelen met een heldere, geordende theorie, maar rolt van de ene inval in de andere. Zizek analyseert niet, hij interpreteert. Hij ziet overal parallellen, lardeert zijn kritiek met voorbeelden uit alle windstreken van de moderne filosofie, verbindt moeiteloos hoge en lage cultuur om van de ene gewaagde, vaak onnavolgbare, maar prikkelende stelling te vallen in de volgende. Soms neemt hij zijn toevlucht tot populistische slogans en soms verzandt hij in het moeras van het deconstructivistische jargon, maar dat duurt nooit heel lang. Hij doet zijn best om de lezer steeds weer te verbazen en met iets nieuws te confronteren. Daardoor blijft het boek boeiend, hoewel het af en toe onnavolgbaar is en soms regelrechte kletskoek verkoopt.
Ons begrip en gebruik van het concept totalitarisme zijn volgens Zizek volledig in de war geraakt doordat de term voortdurend door liberalen is misbruikt. Liberaal-democraten gebruiken totalitarisme altijd op een strategische manier: het dient er slechts toe om critici van «de liberaal-democratische consensus» te diskwalificeren als propagandisten van de Goelag. Deze zogenaamde keuze tussen óf de vrije markt óf het concentratiekamp dient slechts om echte kritiek op het westerse liberale kapitalisme te ontzenuwen.
Het is natuurlijk niet verwonderlijk dat Zizek vooral de westerse aanpak van de crisis in de Balkan aangrijpt om zijn kritiek kracht bij te zetten. Maar juist wanneer zijn boek zich afkeert van de theorie om naar de werkelijkheid te gaan van, bijvoorbeeld, de bombardementen op Servië, valt hij het duidelijkst door de mand. Dan blijkt hoezeer zijn begrip van «de liberaal-democratische consensus» berust op gemeenplaatsen en slogans. Zizek is toch vooral een briljante fantast en dat maakt hem wel interessant, maar niet geloofwaardig.