Vorig jaar is de boekenverkoop in Nederland gestegen tot zo’n veertig miljoen banden, schoolboeken niet meegerekend. Het was een mooi jaar voor boekhandels, uitgeverijen en schrijvers.

Meer nog dan vreugde stelde ik bij mezelf een zekere verbazing daarover vast. Niet over de vraag waar al die kopers hun leestijd vandaan halen. Misschien hebben ze die wel niet en verdwijnt de aanschaf linea recta naar de decoratieve plank. Dat is niet erg. Ook een decoratieve rol is een boek waardig, omdat die de bijzondere betekenis ervan veronderstelt en onderstreept. Het boek in de pronkkast vormt, zelfs ongelezen, een monument voor de leescultuur.

Mijn verbazing geldt het absorptievermogen van de nationale boekenkast. Waar zijn al die verkochte boeken gebleven? Om ze weg te zetten heb je zo’n achthonderd kilometer plankruimte nodig. Dat is maar vijf centimeter per Nederlander. Maar als je de lijn doortrekt, heeft zelfs díe aan het einde van zijn leven zo’n tweeënhalve meter boeken staan.

Als ik rondkijk in mijn familie, veelal geen bezeten boekverslinders, dan klopt dat wel zo’n beetje. Zo zou Nederland, van Wassenaar tot Geuzenveld, op termijn ongemerkt kunnen uitgroeien tot een mega-bibliotheek van zo’n twee miljard boeken. Zelfs de Amerikaanse Library of Congress, die de grootste ter wereld heet te zijn, zou daar meer dan zestig keer in kunnen.

Natuurlijk is dat een onmogelijke vergelijking. Niet alleen vanwege alle dubbelexemplaren: wat de Nederlandse boekenkasten moeten bergen aan Konsaliks, Isabel Allende’s en Dan Browns zou zelfs de meest opgeruimde natuur in bestaansnood brengen. Maar vooral omdat zo’n fantasie geen rekening houdt met wat je de cash flow van het drukwerk zou kunnen noemen. Tegen die veertig miljoen nieuwe boeken die afgelopen jaar de Nederlandse voordeur zijn ingegaan, staat een onbekend aantal dat tegelijk door de achterdeur weer verdween.

Waar naartoe? Voor een belangrijk deel naar het antiquariaat, dat op zich garant moet staan voor een fiks aandeel in het Nederlandse boekenbezit. Daar staan de vergeten banden te wachten tot iemand zich opnieuw voor ze interesseert – soms eindeloos. Er gaat iets magisch van deze boeken-undergroud uit. De stilte van hun nog net niet uitgebluste leven, de berusting waarmee zij de belofte belichamen van een onverwachte vondst, de lichtelijk unheimische aanwezigheid van zoveel dode zielen: dat alles geeft het antiquariaat zijn bijna gewijde sfeer. De bezoeker voelt zich er als de Griekse of wagneriaanse held die tot de onderwereld is afgedaald om een gestorven voorvader te raadplegen. In die sacraliteit van het boek wortelt een belangrijk deel van de charme van Zafóns De schaduw van de wind, dat betoverend opent met een Piranesi-achtige bibliotheek vol vergeten drukwerk. Aan zo’n graf vertrouwen wij het liefst de banden toe waarvoor we zelf geen plaats meer hebben. Want het boek dwingt ongemerkt ontzag af. Net als een mens verdient het na zijn leven een begrafenis, geen prijsgave aan liefdeloze ontbinding – zoals Antigone’s broer Polynices in de woestenij, die met het lijk wel weg weet.

Maar soms is er zelfs in het minste antiquariaat geen plaats of belangstelling meer. Dat is voor het boek het einde en dat moet vaker voorkomen dan wij ons willen realiseren. Weggooien als vuilnis: dat heeft iets van heiligschennis en we doen alles om het niet zover te laten komen. We leuren ermee bij vrienden en familie, desnoods bij de opkoper van oud papier, zodat wij met enige hypocrisie de ogen kunnen sluiten voor de destructie die daarop niettemin onverbiddelijk volgt.

Voor de meest verdoemde boeken wacht uiteindelijk de hel. Dat is niet het bibliotheekhoekje waar van oudsher het meest vunzige drukwerk wordt bewaard – zoals de mythe wil. De ware boekenhel ligt ver buiten iedere bibliotheek, aan gene zijde van iedere hoop op redding en redemptie. Zij rukt het rigoureus weg uit de circulatie waarin het althans nog deel uitmaakte van de eigenaardige economie van het gedrukte woord, dat net als geld van hand tot hand wil gaan.

Het verdoemde boek vindt bij niemand meer genade. Het is definitief een stofnest geworden, als de voorafschaduwing van datgene waartoe het spoedig in zijn geheel zal zijn teruggebracht. Zelf daarbij komt de sacrale melancholie nog om de hoek kijken, want ook het boek – van stof gemaakt – zal daartoe wederkeren.

De hel staat onder het grootste raam in het huis, waar zelfs het zwaarste meubelstuk nog door kan. Daarin verdwijnen de almanakken van gisteren, de catechismussen van eergisteren en de bestsellers van zojuist. Het is de stortbak van de vuilverwerking, die iedere hoop doet varen.