De Attische redenaar Antiphon vroeg het zich vijfentwintighonderd jaar geleden al af in zijn Over de waarheid: wie moeten wij Grieken nog achten en respecteren en wie niet? ‘In dit opzicht zijn wij barbaren voor elkaar geworden.’ Het zou potsierlijk zijn om Antiphon, die de waarheid relativeert, een postmodernist avant la lettre te noemen. Hij zette de Grieken, die zichzelf een superieur volk waanden, met subtiel redenaarstalent op hun plaats. Hij wees erop dat het wegvallen van wereldomvattende overtuigingen geen ramp hoeft te betekenen; hij ondermijnde almachtsfantasieën; hij zette vraagtekens bij dwingende utopieën.
Tegenwoordig is de utopie niet zo in de mode. De marxistische activisten van weleer, dat wil zeggen de communistische scherpslijpers die De Waarheid in pacht hadden (en er in Nederland zelfs in schreven), zijn niet zelden de gearriveerden van nu. Waar is hun vroegere woede gebleven om maatschappelijk onrecht of, zo u wilt, kapitalistische uitbuiting? Waar is het (linkse) alternatief voor de alles en iedereen overheersende geldeconomie? Maar wie wil die vragen nog stellen, laat staan uitgebreid beantwoorden, nu we weten dat het twintigste-eeuwse communisme van Lenin, Stalin en Mao geen humane samenlevingen heeft opgeleverd maar systematische terreur, Goelags en tientallen miljoenen doden? In zijn ‘politiek-psychologische essay’ Woede & tijd rekent de Duitse filosoof Peter Sloterdijk definitief af met wat hij het ‘linkse fascisme’ van de leninisten, stalinisten en maoïsten noemt. Hun woede om onrecht werd destructieve willekeur en staatsterrorisme. Wat te doen? Wat is er van het ideaal van een betere wereld overgebleven, vraagt Sloterdijk zich af: versnipperde dissidentie en een misantropische internationale. Er bestaat geen denkplek meer waar woede om scheve maatschappelijke verhoudingen vorm kan krijgen. Niemand wijst meer dé weg. Toch is er een weg.
In zijn essay Onredelijkheid mijmert Bas Heijne veel minder apodictisch en minder veelomvattend dan Sloterdijk over de vormeloosheid van het bestaan en de onberekenbare homo sapiens. Hij portretteert zichzelf, bescheiden en zonder koketterie, als een ‘boekenjongetje’ uit Zwanenburg (vlak bij Schiphol) dat niet ín maar lángs de wereld heen leefde. Een windstille jeugd. Ondanks zijn prille pogingen om via een privé-documentatiebureautje (een persoonlijke encyclopedie, een willekeurig knipselarchief van plaatjes en berichten) greep op de wereld te krijgen, kreeg zijn leven geen duidelijke vorm. De jaren zestig, waarin hij werd geboren, had hij niet bewust meegemaakt. En nooit heeft hij zich opgetild gevoeld door de Grote (ideologische) Verhalen die samenhang en vorm in zijn leven konden brengen. Er kwam geen groots en meeslepend bestaan waarin hij zich bij een duidelijke groep kon voegen. Is Heijne zich daarom, na het schrijven van twee romans en twee verhalenbundels in de jaren tachtig en negentig, gaan toeleggen op het schrijven van columns en opiniestukken, afgewisseld met essays over de schrijvers met wie hij iets heeft? Misschien is hij nog steeds bezig zichzelf te definiëren door verslag te doen, vanuit zijn inmiddels volwassen geworden documentatiecentrum, van het wel en wee in een zoekende wereld waarin zowel de Verlichting als de redeloosheid heerst. Met een variatie op Elias Canetti’s roman Die Blendung: hoe zit mijn hoofd in de wereld en hoeveel wereld zit er in mijn hoofd?
In Onredelijkheid doet Bas Heijne een te bewonderen poging om een persoonlijk plekje te vinden ergens tussen de radicale Verlichting (de pure ratio) en onbestendig geloof in, beseffend dat woede, afkeer, haat en andere emoties ‘al te menselijk’ (Nietzsche) zijn. Tussen groep of gemeenschap en pure individualiteit zit ruimte voor een redelijk alternatief. Tussen de behoefte ergens bij te horen en persoonlijke autonomie bevindt zich een derde weg. Maar als de mens geen redelijk wezen is en de waarheid naar zijn hand zet – Dostojevski heeft ons dat al ingepeperd – is er dan wel een route uit het labyrint van ressentiment, vreemdelingenhaat, angst, woede en onberekenbaar gedrag? Niet het terugtrekken in de eigen kring (het warme bad van de religieuze overtuiging) of in de eigen schrijfkamer (Montaigne) moet bepleit worden, hoe verleidelijk zo’n vluchthaven ook is.
Heijne’s hoopvolle ideaal (niet toevallig is ‘ideaal’ het laatste woord in zijn persoonlijke essay) is de ‘relatieve eigenheid’. Zo’n genuanceerde omschrijving, die het politieke centrum van het redelijk alternatief opzoekt, is gemakkelijk te ridiculiseren. Heijne weet dat maar al te goed. Vlees noch vis, vrijblijvendheid, opportunistisch schipperen, van alle walletjes willen eten: de cynische reacties zijn voorspelbaar. Maar de Zwanenburger Bas Heijne (regionalist) weigert zich af te keren van het multiculturalisme, want hij blijft oog houden voor De Ander, die hij zelf ook is. Tussen ‘wij’ en ‘zij’ en dus voorbij het simpele zwart-wit-denken.
Aan het slot van Woede & tijd komt Peter Sloterdijk tot precies dezelfde positiebepaling als Heijne. Niet spectaculair maar wel redelijk: het pad van het midden, want ‘het tijdperk van extremen’ (Eric Hobsbawm) is voorbij, ondanks het moslimfundamentalisme en het folkloristische nationalisme van Haider, Wilders en andere politieke machtelozen. Aan ‘gene zijde van het ressentiment’ bestaat namelijk de succesgeschiedenis van ‘de fundamentele rechten op leven, vrijheid en eigendom’. De democratie is ook de democratie van de anderen, daarbij horen overleg, discussie en (permanente) kritiek, wat iets anders is dan pappen en nathouden. Niet iedereen maakt amok, en niet alle mensen zijn er op uit anderen en zichzelf van de kaart te vegen, aldus Hans Magnus Enzensberger in zijn nog steeds actuele Oog in oog met de burgeroorlog (1993). Voor Enzensberger is Sisyphus, die de dood wist te ketenen en een eind aan het afslachten maakte, eerder een goocheme figuur uit het dagelijks leven dan een existentiële held. Als straf voor zijn verstand moest hij later een zware steen de berg op rollen, telkens opnieuw. ‘Deze steen is de vrede’ (Enzensberger). Wie Enzensberger, Sloterdijk en Heijne leest beseft dat de westerse samenleving helemaal niet zo richtingloos is als modieuze (doem)denkers beweren en dat er wel degelijk een voortrekkersrol is weggelegd in de kapitalistische meritocratie voor de betrokken intellectueel die, als verstandige mens in en van het midden, een gematigd ideaal nastreeft. De barbaren, aldus Antiphon, dat zijn de anderen níet.