Mensen zijn best in staat om plannen te maken voor de lange termijn, kijk maar naar Nederland, schrijft de Australische filosoof Roman Krznaric in zijn boek De goede voorouder (2021). In dat polderlandje bestaat namelijk een democratische bestuurslaag genaamd ‘de waterschappen’. Lang voor de Franse Revolutie en de Amerikaanse declaration of independence kwamen de Nederlanders al bijeen om zich gezamenlijk te buigen over een belangrijke kwestie als waterbeheer.

Krznaric noemt het een voorbeeld van ‘kathedraaldenken’, de kunst om projecten te plannen die verder reiken dan een mensenleven. Dat is volgens hem de les: ‘Als we een lange en mooie toekomst willen hebben, zullen we net als de Nederlanders moeten leren onze planeet samen te beheren zodat we niet worden meegesleurd door de watervloed.’

Zoals zo vaak is de blik van buitenaf een stuk rooskleuriger dan de werkelijkheid. De inwoners van dat bewonderenswaardige polderlandje kampen namelijk niet alleen met overstromingsgevaar, maar inmiddels ook met hardnekkige droogte, en ondanks de mooie woorden zijn de waterschappen voorlopig nog niet in staat om antwoorden te bieden, zo blijkt uit onderzoek van Investico in De Groene.

Onder druk van de landbouwlobby verdwenen concrete maatregelen uit de politieke plannen. Net als in de stikstofcrisis worden de moeilijke keuzes gemeden, terwijl deskundigen waarschuwen dat dit in de toekomst enkel zal leiden tot nog grotere problemen. Het poldermodel is eerder onderdeel van het probleem dan van de oplossing. Of zoals de voorzitter van de Unie van Waterschappen het verwoordt: ‘Je kunt niet blijven polderen tot sint-juttemis.’

We móeten het landschap wel anders inrichten

De afgelopen wintermaanden waren, voor Nederlandse begrippen, bovengemiddeld nat. Op een enkele plek dreigde wateroverlast, maar nu de lentes en zomers steeds droger worden, kunnen we wat extra regen goed gebruiken als buffer. Dat vergt alleen wel maatregelen om de neerslag op te vangen en daar schort het nogal eens aan. Een paar regentonnetjes in de achtertuinen zullen het verschil niet maken, er is behoefte aan landschapsbreed beleid.

Nog niet zo lang geleden maalden maar weinig mensen om het grondwaterpeil. Watermanagement was een aangelegenheid voor technocraten, iets waar het grote publiek zich niet mee hoefde te bemoeien. De vierjaarlijkse waterschapsverkiezingen waren een curieuze traditie en er klonken zelfs pleidooien om dat hele circus op te doeken.

Hoe anders is dat vandaag. Met de stijgende temperaturen neemt de belangstelling voor de waterschappen toe. Er komt meer aandacht voor de taak van dijkgraven en heemraden en dat is maar goed ook, want de beslissingen die zij nemen zijn belangrijk, zeker nu klimaatverandering het watersysteem onder druk zet. Het doet er dus toe, welk bolletje u op 15 maart rood kleurt.

Vaak wordt de politieke strijd versimpeld tot boeren versus natuur. Liefhebbers van de grutto hebben liever een hoger waterpeil, terwijl bloementelers een drogere bodem willen, om te voorkomen dat de bollen beginnen te rotten en hun machines wegzakken in de modder. Maar zo’n tegenstelling is exemplarisch voor het kortetermijndenken waarvoor Krznaric in zijn boek waarschuwt. Want als de zogenaamde boerenbelangen de boventoon blijven voeren, dan betalen ook de boeren daar op den duur de prijs voor, in de vorm van misoogsten, hetzij door aanhoudende droogte, hetzij door ondergelopen akkers.

De stikstofadvies-conclusie van de commissie-Remkes geldt ook hier: niet alles kan overal. Om ons te weren tegen extreem weer moeten we het landschap anders inrichten. Rivieren meer ruimte geven is niet alleen fijn voor wandelaars in de uiterwaarden, maar is nodig om te voorkomen dat steden onder water lopen. Het uitkopen van boeren is geen pesterij van milieufanaten, maar onontkoombaar om de waterkwaliteit te waarborgen. Na eeuwenlang polderen is het tijd om onze kathedraaldenkers-reputatie eer aan te doen en echt te plannen voor de toekomst.