«Die meneer De Boer houdt me wel bezig», klaagt Nicoline van den Broek-Laman Trip, VVD-fractieleider in de Eerste Kamer. Steeds weer moet ze de pers van het tegendeel zien te overtuigen: uitleggen waarom haar dinsdagse bijbaantje wél zin heeft, waarom de Eerste Kamer niet overbodig is. Steeds weer, wanneer haar GroenLinkse collega Wim de Boer zich notabene in de statige Senaat zelf vrolijk maakt over het in zijn ogen nogal overbodige instituut. Vorige week nog: Algemene Beschouwingen, het hele kabinet braaf aanwezig. Wim de Boer had een steekproef genomen, zei hij. Hij had wat teruggelezen in de Handelingen. «Resultaat van dit onderzoekje: we houden elkaar doorgaans negentig pagina’s Handelingen beschaafd van de straat en het levert niks op», hield hij de collega’s voor. En hij vervolgde: «Waarom slaagt een in veler ogen belangrijk politiek orgaan er niet in om zijn periodiek hoogtepunt meer zeggingskracht en entertainment te geven? De tassen meegenomen leesvoer zeggen genoeg over de frisse tegenzin waarmee het kabinet achter de tafel samendromt.»

En inderdaad, het kabinet toonde zich vorige week dinsdag niet van zijn meest geïnspireerde kant: onderuitgezakt namen de bewinds lieden stapels dossiers, dag- en weekbladen tot zich. Dat is misschien niet helemaal de bedoeling, geeft ook mevrouw Van den Broek toe. Maar om nu maar meteen de Eerste Kamer op te heffen is toch wat al te kras. Van den Broek, in het dagelijks leven burgemeester van Heemstede, ziet op dit moment «geen enkele reden» de Senaat op te doeken. «Meneer De Boer steekt de draak met de andere fracties. Hij interrumpeert continu, maakt een karikatuur van je verhaal. Dat moet nu juist niet in de Eerste Kamer. Het is zo mooi dat je écht een verhaal kunt houden, een langetermijnvisie. Je zou de handelingen van de Tweede Kamer moeten lezen — niet om door te komen met al die interrupties.»

Maar in de Tweede Kamer ligt wel het politieke primaat. In de Eerste Kamer mogen de wetsvoorstellen die al dan niet gewijzigd de Tweede Kamer doorgekomen zijn, slechts worden afgeschoten of goedgekeurd. Terwijl de Kamer eigenlijk een wezenlijke discussie op gang zou moeten brengen, waarna de leden op grond van de nieuwe inzichten en los van de waan van de dag wetsvoorstellen kunnen goedkeuren of wegstemmen. Maar dat gebeurt hoogst zelden. Vaak stemmen de leden na die al dan niet wezenlijke discussies toch nog voorspelbaar: coalitiepartijen voelen zich gebonden aan regeerakkoord en kabinet, en stemmen vóór, oppositie tegen. Een enkele uitzondering daargelaten natuurlijk: niet vaker stond de door iedereen vergeten Senaat zo in de schijnwerpers als vorig jaar, toen Hans Wiegel het zwaar bevochten referendumvoorstel, waarvoor een grondwetswijziging nodig was, in tweede lezing afschoot.

Wiegel is inmiddels vertrokken en de Eerste Kamer is, los van de periodieke oprispingen van de GroenLinks-fractie en het door de minister ingetrokken wetsvoorstel voor Twentestad, terug in de luwte. De directe invloed is gering, meent historicus Bert van den Braak die promoveerde op de Eerste Kamer. «Slechts zelden wordt een wetsvoorstel verworpen. In gewijzigde of afgezwakte vorm komt alles op een dag weer terug», zegt hij. VVD-voorvrouw Van den Broek: «We zijn er heus niet om links en rechts die wetten weg te knallen. Maar als we het echt niet zien zitten, gebeurt het niet. In de Tweede Kamer wordt vaak enorm gediscussieerd, een compromis gesloten en aan het eind van het verhaal kan niet iedereen meer precies overzien hoe de wet in mekaar zit. Wij hebben tijd om er dan nog eens rustig naar te kijken.»

GroenLinks heeft vaker voor opheffing van de Eerste Kamer gepleit en ook de Socialistische Partij laat zich op dit vlak doorgaans niet onbetuigd. De afvaardiging van de negentienjarige Leidse student Driek van Vugt was een niet mis te verstaan statement. Hoewel al snel goed voor serieuze bijdragen ontpopte Van Vugt zich ras tot het enfant terrible van de zo bedaagde Senaat. Reeds twee keer werd de jongen actievoerend tegen Betuwelijn of kernwapens in de kraag gevat, een voor wat betreft de parlementaire geschiedenis niet vaak vertoond staaltje van recalcitrant gedrag. Voor het recente kernwapenprotest tegen de Franse president Chirac werd Van Vugt zelfs veroordeeld tot een boete van 1500 gulden. Maar mochten in de toekomst zijn acties nog eens in de papieren lopen, dan kan voortaan een beroep worden gedaan op het fonds Een piek voor Driek, waar volgens Van Vugt zelfs PvdA-collega Johan Stekelenburg zijn guldentje aan bijdroeg.

Driek van Vugt is een uitzondering op de ongeschreven regel dat een Eerste-Kamerlid zijn sporen in de politiek lang en breed verdiend moet hebben om tot de chique Haagse sociëteit te mogen toetreden. Met slechts een klein beetje lokale politieke ervaring nam de SP'er zijn zetel in tussen de éminence grise van beroepsbestuurders, hoogleraren en oud-ministers. Hij zegt: «De Eerste Kamer is altijd een rem is geweest op vooruitgang. Die reflectie, de enige reden van bestaan, werkt niet. Daarbij kost het klauwen vol geld, maar dat zegt meneer De Boer niet. Voor dat ene dagje per week krijgen de leden bijna een halve ton per jaar. Verpleegsters die zich voor een hongerloontje de tering werken kunnen dat niet begrijpen.»

Maar wat het imago van de Eerste Kamer werkelijk geen goed doet, is de gewoonte meer dan eens ex-politici bij wijze van genoegdoening een zetel aan te bieden. Wanneer je al dan niet door eigen misstappen beschadigd raakt, kun je tot slot altijd nog wel bij de Eerste Kamer aankloppen. Een behoorlijk aantal huidige senatoren heeft ooit via de achterdeur een kabinet moeten verlaten. Het duo Wim van Eekelen en René van der Linden bijvoorbeeld — beiden sneuvelden in de paspoortaffaire, overigens niet zozeer door eigen blunders als wel door fouten van hun voorgangers. Of Elske ter Veld, die de WAO teveel werd. Of Gerrit Braks. Of het tragische IRT-duo Ed van Thijn en Ernst Hirsch Ballin, waarvan de laatste overigens kort geleden de Eerste Kamer inruilde voor de Raad van State. Het kunnen best aanwinsten zijn, maar het is een teken aan de wand dat alleen de Eerste Kamer altijd nog politiek onderdak biedt. Van Vugt: «Door die werkelijk uitgebluste of beschadigde lieden bij ons neer te zetten geef je eigenlijk al aan dat je het niet helemaal serieus neemt.»
Niet alleen SP en GroenLinks hebben zich in de loop der jaren sterk gemaakt voor afschaffing van het Nederlandse Hogerhuis. Als kamerlid voor de PPR diende Erik Jurgens in 1974 samen met PvdA-collega Klaas de Vries een motie in waarin de regering werd gevraagd de afschaffing van de Eerste Kamer te bevorderen. «Het zou een weldaad zijn als ministers en ambtenaren de tijd, thans aan de Eerste Kamer besteed, aan nuttiger arbeid konden wijden», schreven de twee. Jurgens is tegenwoordig de tweede ondervoorzitter van de Eerste Kamer. En Klaas de Vries, die mag binnenkort als minister van Binnenlandse Zaken in de Tweede Kamer de door zijn voorganger Bram Peper geschreven optimistische toekomstvisie op het door hem ooit als zinloos aangemerkte instituut komen verdedigen.

Hoewel Bram Peper in die notitie op veel plekken heimelijk liet doorschemeren behoorlijk in zijn maag te zitten met het instituut — hij citeert zelfs de kritische woorden van Thorbecke en legt uit dat er wel landen zijn met een behoorlijke democratische traditie en géén tweekamerstelsel — kwam hij niet met de suggestie dat de boel opgedoekt zou kunnen worden. Nee, om de traagheid van de besluitvorming het hoofd te bieden prefereerde hij een terugzendregeling voor wetten: de Eerste Kamer kijkt ernaar, maar het uiteindelijke besluit wordt toch weer genomen door de Tweede Kamer. «Het doel meer stroomlijning aanbrengen in de bevoegdheden van de Eerste Kamer lijkt heel nobel, maar het komt er in feite op neer dat men de Eerste Kamer heel langzaam de nek omdraait», zegt de Groningse staatsrechtgeleerde Frank de Vries. Iets soortgelijks meent CDA-denker en Eerste- Kamerlid Jos van Gennip: «Je moet afschaffen of moderniseren. Welhaast teleurgesteld opschrijven dat het grondwettelijk niet mogelijk zal zijn de Senaat af te schaffen en ‘m dan maar monddood maken is onhebbelijk.»

De Eerste Kamer werd in 1815 op verzoek van de Zuid-Nederlandse adel opgericht om het evenwicht tussen vorst en volk in stand te houden. «Met andere woorden om te dienen als bolwerk voor de troon», schrijft E. van Raalte in zijn standaardwerk Het Nederlandse parlement (1958). Het moest al te wilde uitspattingen van de Tweede Kamer (het volk) zien te voorkomen. De liberale roerganger Thorbecke zag het in 1848, toen hij zijn nieuwe grondwet in elkaar sleutelde, in het geheel niet zitten om dat bolwerk van de koning in zijn stelsel op te nemen. «Zij zal, waar zij niet gedwee volgt, slechts eene aanleiding tot misgenoegen en tweespalt zijn», schreef hij. Ook de toch niet bepaald als progressief bekend staande mr. Groen van Prinsterer kwalificeerde in datzelfde breukjaar 1848 de Eerste Kamer als «een mislukte copie» van het Engelse model. Toch zijn het op dit moment juist de liberalen en christen-democraten die zich het meest zijn gaan hechten aan de Eerste Kamer. «Als Thorbecke nu geleefd zou hebben, dan zou hij de Eerste Kamer fantastisch hebben gevonden», meent Nicoline van den Broek.

Ondanks de gebrekkige legitimatie. De indirect, door de leden van de Provinciale Staten gekozen Eerste Kamer heeft — of daar nu vaak gebruik van gemaakt wordt of niet — de finale stem in wetgevingszaken. En dat met een minimale basis: de laatste statenverkiezingen kenden een opkomstpercentage van 45,6 procent. Daarbij komt: waarom die provincie? Als een van de weinigen voelt CDA-afgevaardigde Jos van Gennip zich, zegt hij, vertegenwoordiger van de provincie. «In de samenleving worden zaken als infrastructuur en leefomgeving, zeer lokale items, steeds belangrijker. Hiermee wordt de provincie ook steeds belangrijker. De discussie om de provincies op te heffen is tien jaar geleden verstomd.» De toegevoegde waarde van de Eerste Kamer ziet hij voor de toekomst voorts in het afstemmen van Nederlandse wetgeving op de Europese.

Historicus Van den Braak concludeerde dat «goed beschouwd ruim 180 jaar discussie over de taak en positie van de Eerste Kamer vrijwel niets opleverde; althans niet tot wezenlijke aantasting daarvan leidde». Om tot afschaffing te komen is een grondwetswijziging, nodig en dus in beide Kamers in eerste en tweede lezing een tweederde meerderheid. Onhaalbaar, na tuurlijk. Behalve de kleinere linkse fracties zijn in de Senaat zelf maar weinig afgevaardigden bereid voor hun eigen liquidatie te stemmen. Het zou raadzaam zijn eerst naar de noodzaak van deze tweederde meerderheid te kijken alvorens nieuwe wilde plannen te lanceren. Voorlopig gebeurt er evenwel helemaal niets, het verhaal van Wim de Boer, dat vooruitloopt op een pleidooi van GroenLinks voor het zogeheten Noors-Bataafs model met een gesplitste Tweede Kamer, ten spijt. Van de notitie van Peper die nu door Klaas de Vries verdedigd moet worden, is al lang niets vernomen. De vaste kamercommissie wacht nog altijd op een antwoord op de vele vragen die ze aan de minister gesteld heeft. Klaas de Vries zal, 1974 indachtig, waarschijnlijk geen haast maken.