Het gesprek met Joseph Beuys over hoe, en met wat, hij aan documenta 7 zou deelnemen, begon zeker al meer dan een jaar voordat de tentoonstelling in juni 1982 werd geopend. Om allerlei redenen vonden wij de voorgaande editie in 1977 (de zesde) verward en experimenteel. Wij wilden van de kunst een strenger beeld formuleren. Iedere documenta heeft zo haar eigenaardigheid. Dat hangt samen met omstandigheden in de tijd en ook dus in de kunst. Wij vonden dat de aandacht wat naar Europese kunstenaars verlegd moest worden. De Amerikanen vonden in de modernistische ontwikkelingen vooral formeel purisme en zuiverheid – de heldere lijn van Pollock naar Ellsworth Kelly en Judd zoals die in hun statige kerk in New York, het MoMA, gecelebreerd werd. Natuurlijk stond dat haaks op allerlei dubbelzinnige rommeligheden in de kunst van Arnulf Rainer, Anselm Kiefer of Jannis Kounellis die ook onze helden waren. Met nadruk zeg ik ook: aan zulke Europeanen gaven wij weliswaar meer ruimte, maar aan Amerikanen niet minder eigenlijk. Wij wilden alleen maar een evenwicht herstellen. Als ik nu naar het MoMA kijk, is dat aardig gelukt.

In het kader van deze strategische overwegingen moest er in het centrum van onze tentoonstelling natuurlijk een markant werk van Beuys komen. Niet voor niets werd hij, met affectie, der Chef genoemd. Eerst dacht ik aan een grote fontein. Ik herinnerde me ergens uit zijn vroege periode, in Kleef, een ontwerp voor een fontein of bassin dat nooit gemaakt was. Wat mij ook voor ogen zweefde (wist ik veel) was een klaterend waterspel dat een energiek middelpunt zou kunnen zijn. Uit onze begroting hadden wij voor zo’n project 150.000 mark gereserveerd. Maar toen ik Beuys met dit voorstel opbelde, hoorde ik meteen al aarzeling in zijn stem. Twee dagen later belde hij terug. Hij was een zachtaardig, hoffelijk mens. Een fontein is mooi, zei hij, maar ik wil zevenduizend eiken planten.

Wat het stadsbestuur irriteerde, was de absolute vreedzaamheid van de langzaam groeiende boom

Met een vriendelijk soort beslistheid zei hij dat – en zonder te aarzelen zei ik: prachtig Joseph, schitterend, dat gaan we doen. Je hebt van die momenten dat je alles precies weet. Dit was een kunstwerk dat in alle opzichten perfect was en wonderschoon, daar viel niet aan te twijfelen. Hoewel groot in omvang was het ook overzichtelijk. Het bleef binnen een menselijke maat: zevenduizend bomen voor de zevende documenta. Naast elke eik zou ook een stèle van basalt in de grond worden geplaatst – niet bewerkt maar in de natuurlijke vorm waarin basalt gewoonlijk in de steengroeve wordt losgebroken. Dat was simpel. Beuys zei dat hij zo’n eik met een steen samen langs de rand van de straat (zoals daar altijd bomen staan) ook als een sculptuur zag, een soort boom-monument. Maar dat was later toen we meer gingen praten over de implicaties en de poëzie van het project. Eerst was ik gewoon overweldigd door de fysieke eenvoud ervan. Overigens, zei hij nog, van die 150.000 mark maak ik wel gebruik. Ik geloof dat hij daarvan de zevenduizend stèles basalt heeft betaald (of aanbetaald) die een paar maanden voor de opening van onze tentoonstelling in Kassel werden aangevoerd en in een wigvormige hoop op de Friedrichsplatz werden gestort. Bij de punt daarvan, pal voor het Museum Fridericianum, werd op 16 maart 1982 de eerste eik geplant. Voor dat kon gebeuren was er nog een hoop gedoe. De stedelijke bureaucratie vond het, hoewel het toch eenvoudig was, een moeilijk project. Het stoorde de gebruikelijke praktijk van stadsbestuur. Wat irriteerde, merkte ik, was de absolute vreedzaamheid van de langzaam groeiende boom en een zwijgzaam dromerige steen ernaast. Er was geduld nodig en begrip over en weer. Bäume sind heute viel intelligenter als die Menschen, merkte Beuys ooit op. Uiteindelijk draaide het erom hoe deze zevenduizend eiken, door wat nodig was, de verbeelding konden bevrijden en losmaken uit sleur en koppigheid. Ons ware kapitaal, meende Beuys ook, is niet het geld maar de lenigheid van het menselijke denken. Anders gezegd: Es kommt alles auf den Wärmecharakter im Denken an.

De allerlaatste van de eiken werd in 1987, bij de opening van documenta 8, geplant naast de eerste boom – door Beuys’ zoon Wenzel. Hijzelf was in januari 1986 gestorven. Ook de laatste stukken basalt waren nu van het plein verdwenen. Er was veel tijd en geduld nodig geweest. Dat is wezenlijk bij kunst. Intussen groeien de eiken maar door, heel erg langzaam.


PS: In de Neue Galerie in Kassel is een documentaire tentoonstelling over het project te zien. Aldaar verkrijgbaar: 30 Jahre – Joseph Beuys 7000 Eichen, Verlag Buchhandlung Walther König, Keulen 2012


Beeld: (1) Joseph Beuys, 7000 Eichen, 1982; beide foto’s Nils Klinger / Neue Galerie, Museumslandschaft Hessen Kassel.