In bossen en parken, onder de humus en herfstbladeren, niet eens zo gek diep onder de grond, ligt een web van schimmels. Minuscule zwamdraden hechten zich aan de uiteinden van boomwortels en leggen een netwerk aan. ‘Eén schimmel kan zich in de loop van eeuwen over een paar vierkante kilometer uitbreiden en zelfs hele bossen verbinden’, schrijft Wohlleben. De schimmels doen dit niet uit altruïsme maar vanwege een lucratief handeltje: ze halen belangrijke mineralen uit de grond in ruil voor suikers die via fotosynthese in boomsappen terecht zijn gekomen.
Bomen gebruiken zelf het netwerk om voedingsstoffen uit te wisselen en elkaar te waarschuwen voor ziektes, insecten of perioden van droogte. Ook zij doen dit deels uit eigenbelang. In groepsverband worden bomen meestal ouder dan wanneer ze alleen staan. Het hele bos is erbij gebaat om verzwakte of zieke bomen te helpen en te voorkomen dat ze omvallen. Wanneer een boom in de schaduw staat en hierdoor weinig voedsel kan produceren, krijgt hij via het schimmelnetwerk hulp van hogere, beter bedeelde familieleden. Dit gaat zo ver dat een boomstronk nog eeuwen in leven kan worden gehouden via de wortels van afstammelingen die er omheen staan.
Het idee dat bomen en planten sociaal en intelligent zijn brengt mij in verlegenheid. Onbeweeglijk betekent dus niet automatisch onaangedaan. Ik denk aan alle bomen die mij zullen overleven en teleurgesteld hun kruin schudden wanneer ze ook wel zien dat ik mijn afval niet goed heb gescheiden.
Door Het verborgen leven van bomen ben ik anders gaan kijken. Met Peter Wohlleben in mijn achterhoofd vertelt het bos mij allerlei verhalen. Opeens zie ik bomen die haastig naar het licht groeien om te profiteren van een pas vrijgekomen plek. Ik zie boomsoorten die elkaar bevechten en bomen die vriendschap hebben gesloten. In het park zie ik wat Wohlleben ‘domme bomen’ noemt: exemplaren die te snel in de breedte zijn gegroeid en nu als opgepompte bodybuilders hun zware kroon amper kunnen dragen.
Een bos is een levend organisme met ondergrondse vangnetten en sociale media. Het voelt nogal wreed om de opdracht te geven daar een paar bomen tussenuit te halen, voor een volgende dichtbundel bijvoorbeeld. Wat dat betreft vind ik het eigenlijk wel een opluchting dat deze column alleen online verschijnt. Er is namelijk ook nog de kwestie van mijn kamerplanten.
Een licht schuldgevoel bekruipt me wanneer ik naar de vensterbank kijk, waar varens, ficussen en vetplanten naast elkaar staan. Kamerplanten zijn gezellig, lees ik online. Maar nu ik weet dat de meeste van nature sociale organismen zijn heeft mijn groene decoratie iets treurigs. Wellicht voelt de varen de aanwezigheid van zijn exotische buren. Aanbellen is er echter niet bij. Ondergronds groeien ze naar elkaar toe tot hun potten gevuld zijn met een web van dunne witte wortels. Ik geef mijn planten water en licht, maar ze staan in isoleercellen naast elkaar en kunnen niet eens over mij roddelen.
Lees ook het artikel van Frank Mulder dat op 1 juni in De Groene verscheen.
Maartje Smits (1986) houdt bijen, schrijft gedichten en maakt beeldend en journalistiek werk in diverse media. Ze studeerde Design aan het Sandberg Instituut en Beeld&Taal aan de Gerrit Rietveld Academie, waar ze intussen zelf les geeft. Daarnaast is ze docent bij de opleiding Creative Writing van ArtEZ. Eind 2015 debuteerde ze als dichter bij uitgeverij De Harmonie met de bundel Als je een meisje bent. Er zal om de week een column van haar verschijnen op het web van De Groene.