Het leek weer een nacht te gaan worden als alle andere in San Cristóbal, de wat slaperige hoofdstad van de Midden-Amerikaanse republiek Malaguay. De meeste cafés en cantina’s onder de quasi-klassieke zuilengalerij rondom het Plaza Libertador hadden hun roestige rolluiken reeds laten zakken. Bij enkele was men nog bezig tafels en stoelen naar binnen te dragen; de laatste flarden muziek waaiden daarbij naar buiten. Hier en daar liet een borracho zijn gelal tussen de bepleisterde gevels galmen, terwijl hij met zijn dronken kop een weg naar huis zocht. Weinig herinnerde meer aan de gemoedelijke pantoffelparade die hier een paar uur geleden nog plaatshad. Elke avond stroomde het Plaza vol met de betere burgerij van San Cristóbal. In de zwoele avondlucht begon men dan een keuvelende rondgang om het standbeeld van presidente Hernando Hernandez, de libertador aan wie het plein zijn naam ontleende. In de loop der jaren was de traditie gegroeid dat de dames met de wijzers van de klok mee liepen en de heren er tegenin, en steeds wanneer men elkaar tegenkwam lichtten de heren de hoed en knikten de dames toegenegen. Men besprak de dingen van de dag en vergat daarbij niet veelvuldig en goed verstaanbaar in lovende termen over presidente Hernandez te spreken, want de geheime dienst van kolonel Domingo Dietermann had vele oren. Met gespeeld ontzag keek men dan omhoog naar het standbeeld van el presidente en zei dat el viejo, de oude baas, er nog prima bijstond. En inderdaad, al bijna twintig jaar domineerde hij met geheven sabel het centrale plein van de hoofdstad, ongeveer even lang als hij aan de macht was. Maar onder zijn natuurlijke aanhang, de stadse elite, was zijn gezag tanende. Zeker, dankzij zijn bewind genoot de bourgeoisie een bevoorrechte positie ten opzichte van de verdrukte campesinos, maar er gingen ontluisterende geruchten over de president. Zo zou hij de dagen hoofdzakelijk doorbrengen met het zich laten aanmeten van steeds groteskere uniformen en zelfbedachte onderscheidingen, terwijl hij ’s nachts zijn toenemende melancholie bestreed met zijn collectie oude tango’s op 78-toerenplaten. De werkelijke macht was dan ook in handen van zijn vrouw, Corazón, en kolonel Domingo Dietermann. Maar ook zij waren niet in staat de politieke problemen effectief aan te pakken. Het broeide in de binnenlanden en een totale opstand kon niet langer uitblijven. Alleen de invoering van de democratie kon de revolutionairen van comandante Ernesto de wind uit de zeilen nemen. Het probleem was echter dat presidente Hernandez zich door het parlement tot leider voor het leven had laten benoemen alvorens het naar huis te sturen, terwijl zijn zoon, Hernando Hernandez jr., was voorbestemd hem op te volgen. Op deze taak had Junior zich met verve voorbereid in de nachtclubs en bordelen, waar hij een geduchte reputatie genoot als cha cha cha-danser en cocktailshaker.

Zo lagen de zaken in Malaguay toen het weer een nacht als alle andere leek te gaan worden in de hoofdstad San Cristóbal. Het Plaza Libertador lag er nagenoeg verlaten bij, op een handjevol straatkinderen na dat voor de deuren van de kathedraal lag te slapen. Alleen de scherpe opmerker zou het zijn opgevallen dat de jeeps van de militaire politie die nacht bijna nadrukkelijk afwezig waren. Het was een uur of één toen een pick-up truck van de American Banana Company het plein opreed. Ondanks het late uur was dit niet werkelijk verdacht. De ABC was alomtegenwoordig in Malaguay, waar zij het monopoly op de bananenteelt had. Dat de truck aan de voet van het standbeeld bleef staan was misschien vreemd, maar hoefde niet noodzakelijk argwaan te wekken. Maar dat een van de inzittende campesinos een kistje van de laadvloer tilde en dit tussen de benen van de president plaatste, dat hij een lont ontrolde en deze aanstak alvorens weer in de truck te springen die met doorslaande banden wegscheurde, dát had toch iemand moeten alarmeren. Maar de enige getuige was Esteban Lopez, een blinde lotenverkoper die alsnog uit zijn rol viel en dekking zocht achter een van de zuilen rondom het Plaza Libertador. Toen de dreun was weggestorven en hij langs de zuil durfde te kijken, regenden er nog steeds stukken van het bronzen beeld neer, die met holle ketelklanken op het plein terechtkwamen. Alleen de laarzen hadden op de sokkel standgehouden en uit de schachten kringelde wat rook omhoog. «Ay, caramba…» kon Esteban ten slotte uitbrengen. Hij besefte maar al te goed wat dit betekende. «¡Viva Ernesto!» riep hij met nog nasuizende oren. «¡Viva la revolución!»

De explosie waarmee het standbeeld van presidente Hernando Hernandez van zijn sokkel werd geblazen, bleef ook in het presidentiële paleis in de heuvels boven San Cristóbal niet onopgemerkt. In de balzaal sprong de naald van de ouderwetse schettergrammofoon krassend uit de groef van een schellakplaat, midden in het nummer Milonga sentimental van de onsterfelijke tangolero Carlos Gardel, die nochtans in 1935 bij een vliegtuigongeluk om het leven was gekomen. Presidente Hernandez wierp het meisje met wie hij innig omstrengeld had gedanst als een fladderende krant van zich af en stormde door de openstaande deuren het balkon op. Bij het licht van de volle maan zag hij een dikke rookwolk boven het Plaza Libertador uitstijgen. De boodschap was duidelijk: een openlijke uitdaging. Welnu, hij was te zeer een macho, te zeer een hidalgo om niet meteen en even openlijk de handschoen op te nemen. Presidente Hernandez, op dat moment gekleed in het gala-uniform van luchtmaarschalk en opperbevelhebber der zeestrijdkrachten, trok zijn pistool en schoot het wapen leeg in de richting van de ruw gewekte stad, terwijl hij riep dat als Ernesto hem zocht, deze hem hier kon vinden; in zijn zwaarbewaakte paleis, verschanst achter mijnenvelden en beschermd door zijn gehate Presidentiële Garde, getraind door de Amerikanen en versterkt met buitenlandse huurlingen. Dus kom maar op.

Maar diezelfde nacht nog drukte presidente Hernandez schreiend zijn hoofd in de schoot van zijn vrouw, Corazón, die met haar rijk beringde vingers door zijn gepommadeerde haar streek en hem troostend toesprak. En dat was nodig. Want hij mocht zich dan wel voortdurend laten toejuichen, hij besefte donders goed dat hij niet werkelijk geliefd was. Het was als met die meisjes die hij als danspartner liet ronselen in de sloppenwijken. Steeds na het volvoeren van een tango, een complexe figuur, keek hij zo’n kind in de ogen in de hoop daarin iets van passie, van liefde en bewondering te zien. Maar het enige wat hij zag was angst. Voor hém, de libertador nota bene, die als jonge luitenant Malaguay had bevrijd van zijn voorganger, de dictator Mendez Moreno. Hoe had het zover kunnen komen? Misschien had zijn vrouw wel gelijk. Misschien was het tijd geworden om van hun Zwitserse tegoeden aan een welverdiend pensioen in Miami of Zuid-Frankrijk te beginnen. Maar eerst moest hij nog die nietsnut van een zoon in het zadel zetten.

In het ministerie van Binnenlandse Zaken had kolonel Domingo Dietermann met het horloge in de hand op de ontploffing zitten wachten. Die kwam slechts anderhalve minuut over tijd; ruim binnen de marge. De Amerikaanse opleiding van zijn mannen wierp zijn vruchten af. Hij draaide het nummer van de American Banana Company in Dallas, Texas, liet zich doorverbinden met de raad van bestuur en zei dat het feest was begonnen.

Het duurde een paar dagen voordat de dreun van de bom in San Cristóbal tot het platteland was doorgedrongen. Maar toen dat eenmaal was gebeurd, bleven de gevolgen niet uit. De campesinos werden wakker uit hun siesta, herinnerden zich weer het onrecht dat hun werd aangedaan en reageerden zoals verwacht mocht worden. In dorpen en provincieplaatsen werden leuzen op de muren gekalkt als «¡Viva Ernesto!» en «¡Fuera el puerco!» alsmede het klassieke «¡No pasaran!». De bananenplukkers legden massaal het werk neer om zich bij de guerrilleros in de jungle aan te sluiten, terwijl de plantagebazen een vakantie aan de stranden van Miami of Ipanema boekten. Voor een maand of drie. Zij kenden immers de politieke golfbeweging die de Malaguayaanse samenleving beheerste. Eens in de 25 jaar een revolutie, dat hoorde nou eenmaal bij het landschap. Ze hoopten alleen maar dat de plantages er bij hun terugkomst nog een beetje netjes bij lagen.

Ook Juan Negrón, een bijna bejaarde bananero uit El Tecolote, had zijn hut op de plantage verlaten om zich bij comandante Ernesto te voegen. Gek was dat, iedereen wist hem blindelings te vinden, ofschoon het leger al decennialang vergeefs naar hem zocht. Ook Juan wist precies waar hij wezen moest, zittend op zijn ezeltje Pepito dat door zijn jongste zoon José aan een touw werd voortgetrokken. «Vader», vroeg de veertienjarige jongen, «waarom vragen wij eigenlijk geen asiel aan in Nederland, net als oom Pedro en tante Esperanza? Ze waren daar hartelijk welkom en hadden al na een halfjaar een mooie doorzonwoning in Doetinchem.» Juan glimlachte even om het amorele pragmatisme van zijn jonge zoon. Ja, die kwam er wel, in dit leven. Maar het voorstel wees hij resoluut van de hand. Als iedereen maar asiel zou aanvragen kwam er van de revolutie nooit wat terecht. Dan bleef alles bij het oude en konden de dictators rustig in hun bed sterven. Nee, José, een echte man, un hombre, die vraagt geen asiel aan, maar heeft zijn leven veil voor land en volk en scheurt zijn hemd open voor het vuurpeloton. José knikte gehoorzaam en dacht er onder zijn strohoed het zijne van, terwijl zich steeds meer compañeros bij hen aansloten. Trots en onverschrokken schreden ze door dorpen en gehuchten waarvan de bewoners hen toejuichten, maar er de voorkeur aan gaven de verdere ontwikkelingen in eigen huis af te wachten.

Rillend van de malaria luisterde Dr. Ariel Ramirez Sanchez, beter bekend als comandante Ernesto, in zijn hangmat naar Radio Malaguay. Als hij de berichten mocht geloven was hij op alle fronten aan de winnende hand en lag de zege voor het grijpen. In de steden hielden de regeringstroepen nog stand, maar grote delen van het platteland en belangrijke verbindingen waren al in handen van de rebellen, die zich op ruime schaal schuldig maakten aan het vermoorden van priesters en het verkrachten van nonnen, alsmede het plunderen en brandschatten van kerken en kloosters. Was het maar waar… Doch Dr. Ramirez Sanchez, een voormalige hoogleraar filosofie aan de universiteit van San Cristóbal, wist wel beter; de geschiedenis herhaalde zich. Dertig jaar geleden had hij zich met zijn studenten in de jungle teruggetrokken om van daaruit een guerrilla tegen presidente Mendez Moreno te voeren. Zonder succes, tot een jong, hanig luitenantje na een theatrale paleiscoup de macht overnam, waarmee het revolutionaire vuur weer voor 25 jaar geblust was. De oude president was te hebberig en te impopulair geworden, waarop de werkelijke machthebbers, de aandeel houders van de American Banana Company, hadden besloten een nieuwe zetbaas aan te stellen. Zijn naam: Hernando Hernandez. De guerrilla van Dr. Ramirez Sanchez had alleen als alibi gediend om die coup te plegen, terwijl het bestaan van comandante Ernesto een mooi excuus was om de noodtoestand van kracht te houden. Het heeft de doctor in de filosofie jaren van zelfonderzoek gekost om tot dit ontnuchterende inzicht te komen. En nu presidente Hernandez zelf het veld moest ruimen, mocht comandante Ernesto voor even uit de vergetelheid terugkeren. Die opgewonden radioberichten waren echter slechts stemmingmakerij om de weg voor een nieuwe paleiscoup te effenen. Dr. Ramirez Sanchez had die duizenden campesinos die naar hem onderweg waren helemaal niets te bieden. Geen wapens, geen leiding, niets. Zijn sponsor, de Sovjet-Unie, was failliet gegaan, terwijl de kameraden op Cuba geen nagel meer hadden om de eigen kont te krabben, laat staan de zijne. Na jaren in de jungle, parasiterend op de plaatselijke boeren, waren zijn getrouwen tot een handjevol geslonken; niet zozeer door krijgshandelingen als wel door ziekte en desertie. Dr. Ramirez Sanchez besefte dat hij slechts gebruikt werd en na bewezen diensten met lege handen zou achterblijven. En dat terwijl hij als cruciale factor in het Malaguayaanse spel der krachten eigenlijk op de loonlijst zou moeten staan van de American Banana Company.

Lichtspoormunitie sneed door de nacht boven San Cristóbal, terwijl presidente Hernando Hernandez zijn laatste uren als staatshoofd doorbracht met zijn collectie oude tango’s op 78-toerenplaten. Nu zijn «dansmeisjes» niet meer naar het paleis durfden te komen, beducht voor een naderende bijltjesdag, had hij zijn bejaarde butler tot partner genomen bij deze laatste tango’s in Malaguay. Op het bordes werden intussen kostbare meubels en kunstwerken in legertrucks geladen, mits gaders zijn uniformen en de garderobe van zijn vrouw, Corazón, die bij deze operatie de leiding had. Zelf was hij na zijn nederlagen tegen het spookleger van comandante Ernesto tot niets meer in staat. Hij voelde zich oud en moe, en had vrede met zijn lot. Ten slotte verliet hij zijn vaderland niet met lege handen. Jammer alleen voor Junior, die zich zo op het presidentschap had verheugd. Nou ja, die moest zijn vaardigheden dan maar ergens anders in praktijk brengen.

In vol ornaat, met al zijn onderscheidingen, stapte presidente Hernandez in de gepantserde limousine die hem naar het vliegveld bracht. Zijn opvolger was een jonge kapitein van de commandotroepen, die door kolonel Domingo Dietermann was aanbevolen. Een knappe kerel en echte katholiek. Presidente Hernandez had er alle vertrouwen in dat hij het land in bekwame handen achterliet. En inderdaad, nog geen week na de machtsoverdracht was de revolutie voorbij. De nieuwe president beloofde democratie en een einde aan de noodtoestand zo gauw comandante Ernesto was gevonden. Maar zoals de geschiedenis leerde, kon dát nog wel even duren…

© by Heere Heeresma jr.