‘SNACHTS IN DE auto op de terugreis uit Auschwitz waren we doodstil. In ieder van ons drieen bonkten verschillende gedachten. Ik zat doodmoe achterin, volgepropt met emoties die ik niet kwijt had gekund. Nu kon ik m'n gevoelens van protest niet meer onderdrukken.
Een protest tegen wie? Tegen antisemitische Polen of schijnheilige Nederlanders? Tegen fanatieke joden of nationalistische Israeli’s? Toch niet tegen m'n brave medebestuursleden van het Internationale Auschwitz Comite, die zo hopeloos hadden moeten manoeuvreren om althans iets van hun oorspronkelijke plannen overeind te houden. Misschien was het vooral een protest tegen mezelf. Ik maak ook deel uit van degenen die met alle geweld de wereld deze herdenking door de strot hebben willen duwen. Ik ben er mede schuldig aan dat weken lang elke avond de televisie steeds andere films over het allerverschrikkelijkste liet zien, dat de kranten en weekbladen in de hele wereld (uitgezonderd Israel misschien) pagina’s en hele katernen aan het massamoorden hebben besteed.
Ooit dachten we dat de wereld er beter van zou worden als zij maar kennis zou nemen van wat de nazi’s hebben misdaan. Intussen weten we beter: herdenken en herinneren kunnen nieuwe oorlogsmisdaden niet voorkomen, zoals de Serviers nog dagelijks laten zien. Natuurlijk stompen we af van al die beelden van geweld. En stompt een herhaling van al die beelden uit Auschwitz dan niet nog meer af? Op het somberste moment tijdens die autorit uit Polen - ergens in Duitsland, de sneeuw dwarrelde decoratief om ons neer - vroeg ik me af of al de gedetailleerde beschrijvingen van de vernietigingsfabrieken mensen niet op een idee zouden kunnen brengen. Op z'n minst verliezen ze hun belangstelling. De publikatie in De Groene, twee weken geleden, van een net teruggevonden jiddisch togboech - misschien wel het mooiste tot nu toe bekende oorlogdsdagboek na dat van Anne Frank - kreeg niet eens aandacht in de weekbladenoverzichten. Wie het las, was echter diep onder de indruk, maar hoevelen lezen nog vrijwillig een ooggetuigenverslag van Westerbork, Auschwitz of zelfs maar de bevrijding in Schindlers fabriek?
HOE SOMBER ik ook was, het kan nog altijd somberder. Diezelfde vrijdag van de officiele herdenking had de joods-Israelisch- Duitse publicist Henryk Broder in de progressief-linkse tageszeitung uit Berlijn geschreven dat wat de geallieerden vijftig jaar geleden hebben nagelaten, nu alsnog zou moeten gebeuren: Auschwitz platbombarderen en met de grond gelijk maken. Volgens hem is het museum een 'griezelpark’ geworden, een toeristenattractie waar geld mee wordt verdiend en dat als een van de top-excursies vanuit Krakau wordt gepresenteerd. Het voormalige kamp wordt zo goed verzorgd, schrijft hij, dat het - afgezien van de met dynamiet opgeblazen gaskamers - morgen weer in bedrijf zou kunnen worden genomen.
Het is waar. In Krakau, die prachtige stad in het zuidem van Polen, waar Auschwitz maar vijftig kilometer vandaan ligt, springen sinds een jaar de oeroude joodse cafes uit de gewijde grond van de voormalige joodse wijk Kazimierz. Je kunt van daaruit allerlei ‘Schindler-tours’ maken, langs de authentieke plekken… van Spielbergs film. De mooie, oude synagoge die tot voor twee jaar moeizaam een keer per week tien stokoude joodse mannetjes bijeenbracht voor het minje, is nu dagelijks open voor bezoekers van over de hele wereld. En er komen jaarlijks 500.000 bezoekers naar Auschwitz. Gelukkig komen die er, en de Poolse regering - voor mijn part om de verkeerde redenen, namelijk om de Duitse misdaden in de herinnering te houden - heeft Auschwitz en Birkenau zorgvuldig bewaard. Terwijl de Nederlandse regering - om misschien nog verkeerder redenen - Westerbork en de andere oorden van ellende en verschrikking in ons land rustig heeft afgebroken, zonder dat er ook maar iemand tegen protesteerde.
Wie nu naar Westerbork gaat om naar de sporen van zijn verdwenen familieleden te zoeken, vindt er een van de grootste radiotelescopen ter wereld, een bos waar toen een kaal landschap was, 105.000 minieme steentjes, het sobere en indrukwekkende monument van Ralph Prins (de wanhopig gekromde treinrails), nieuw opgetrokken, ruine-achtige bouwseltjes die een herinnering aan de in de jaren zestig met de grond gelijkgemaakte barakken moeten oproepen, en een ijverig ingerichte tentoonstelling om wat er allemaal niet meer is goed te maken. In Vught werden de door de Duitsers voor joden en strafgevangenen gebouwde barakken door de Nederlanders onmiddellijk weer in gebruik genomen: om de Ambonezen in op te bergen. Een jeugdgevangenis werd dwars over het terrein gezet; wat er nog rest van het kamp is naar het uiterste hoekje geduwd en de ex-gevangenen hebben daar zelf de herinnering aan hun doden in een muur met namen vorm moeten geven in het voormalige crematorium, het enige bewaarde gebouw, waar de afschuwelijke cel te vinden is waarin zich op 16 januari 1944 het beruchte ‘bunkerdrama’ afspeelde.
Het is gebruikelijk veel te klagen over het antisemitisme en de ongevoeligheid van de Poolse autoriteiten. Ik vind ze eigenlijk in dit opzicht heilig vergeleken met de Nederlandse schijnheiligheid, waarmee eerst elke herinnering op de door Broder voorgestelde manier met de grond gelijk is gemaakt, om er vervolgens ruine-achtige bouwsels te plaatsen die een aanfluiting zijn voor wie enige referentie zoekt naar wat daar is gebeurd.
IN AUSCHWITZ IS alles bewaard gebleven, niet alleen het Stammlager Auschwitz, maar ook het immense terrein van de vernietigingsfabriek Birkenau. Ik heb zelf ondervonden dat daar te zijn en er rond te lopen voor overlevenden en nabestaanden een moeilijk te beschrijven gevoel geeft, niet van troost of berusting, maar van een begin van besef dat wat altijd onbegrijpelijk is geweest en zal blijven, toch werkelijk is gebeurd. Het is beslist waar dat tot voor kort nauwelijks genoemd werd dat het overgrote deel van hen die er zijn vermoord, joden (en zigeuners) waren (overigens was er wel altijd al een aangrijpende verzameling talliets, joodse gebedskleden, te zien van degenen die waren vermoord). Maar het is te gemakkelijk dat onmiddellijk antisemitisme te noemen. In de jaren vijftig, toen de nu wat stoffig geworden tentoonstelling in Auschwitz werd ingericht, bestond er overal een zekere schroom om mensen als joden te benoemen. Het waren immers mensen die waren vermoord - omdat ze joden waren.
Er bestaat, zeker ook in de kring van de Auschwitz-comites van buiten Polen, een groot wantrouwen tegen het land waar de nazi’s de meeste van hun doodsfabrieken bouwden. Veel joodse ex-gevangenen hebben slechte herinneringen aan Poolse Kapo’s in de kampen. De ‘anti- zionistische’ campagne waarmee de Poolse communistische regering de laatste joden eind jaren zestig het land uitjoeg, is ook nog niet vergeten. Uit Polen kwam tijdens de sjoah niet minder dan 93 procent van de joden om - iets, zij het slechts weinig meer dan uit Nederland (84 procent). Maar wij zijn dan ook de absolute koploper van West-Europa, vergeleken bijvoorbeeld met Belgie (38 procent) en het veelgesmade Frankrijk (29 procent; cijfers van oud-Riod-medewerker A.J. van der Leeuw).
KWAMEN DE moeilijkheden tussen het Internationale Auschwitz Comite, het Europees Joods Congres en de Poolse regering bij de voorbereiding van de herdenking uit antisemitisme voor? Ik heb er misschien te dicht met mijn neus op gezeten om dat te kunnen concluderen. Zo'n klein, onprofessioneel, internationaal comite is natuurlijk altijd in het nadeel tegen een staatsapparaat dat eerst onverschillig is en vervolgens voornamelijk bezorgd om z'n eigen prestige. Comite-voorzitter Maurice Goldstein heeft een wonder verricht om het toch van de grond te krijgen.
Het Internationaal Auschwitz Comite had oorspronkelijk het evenwichtige voorstel gedaan om alle nog levende Nobelprijswinnaars voor de vrede uit te nodigen en daarbij drie van hen speciaal om een bijdrage te vragen: Lech Walesa als vertegenwoordiger van de Polen, Elie Wiesel als eminente woordvoerder van de joodse kampslachtoffers, en Nelson Mandela om te benadrukken dat het in Auschwitz om een misdaad tegen de hele mensheid ging en omdat hij de hoop vertegenwoordigt dat de mensheid ooit in staat zal zijn de mensenrechten te respecteren. Bij de onderhandelingen bleek Walesa vooral geinteresseerd in zichzelf als spreker, waarschijnlijk om politieke motieven, en om dezelfde reden wilde hij ook zoveel mogelijk staatshoofden om zich heen verzamelen. Het joodse element dreigde volkomen in het gedrang te komen. Maar het Europees Joods Congres dat daar tegen protesteerde, heeft zich in mijn ogen volkomen gediskwalificeerd door geen enkele positieve bijdrage te leveren, maar van het begin af aan met boycots te komen. Het had zich uberhaupt nooit gemeld, tot het kon dreigen de herdenking te boycotten als Arafat zou worden uitgenodigd, die immers eind vorig jaar samen met Rabin en Peres ook de Nobelprijs voor de vrede kreeg. Uiteindelijk werd Arafat niet uitgenodigd - veel Israeli’s, onder wie de Israelische ambassadeur in Nederland, waren daar overigens voorstander van geweest - maar het Joods Congres boycotte de herdenking toch: hun woordvoerder was op een volgens hen ongunstige plek op het programma gezet. Van grote eerbied voor de doden van Auschwitz vind ik dat gehannes niet getuigen.
NU WAS ER DUS op donderdag een alternatieve, specifiek joodse herdenking. Tot mijn schrik werd die gehouden bij de ruines van een van de twee gaskamers. De Duitsers hebben die in januari 1945 met dynamiet opgeblazen in een poging hun misdaden te verhullen. Nu leek het wel alsof de fotografen en cameramensen die er overheen klommen om een mooi, stemmig plaatje van biddende joden te schieten, de laatste stenen nog naar beneden wilden trappen. Het zwaaien met Israelische vlaggen en een kaddisj gezongen alsof het om een opera van Moessorgski ging - het was me wat al te demonstratief. Maar toen we de volgende dag, vrijdag, in Birkenau aankwamen voor de officiele herdenking, bleken de tribunes bij aankomst geheel gevuld met Poolse politieke ex-gevangenen (‘Allemaal Kapo’s’, fluisterde een joodse ex- gevangene). Voor de joodse overlevenden van Auschwitz was geen enkele plaats ingeruimd. Dus was ik het er voor een keer hartgrondig mee eens toen er vlak voor de neus van al die Polen een aantal wit-blauwe vlaggen uit Israel werd neergepoot.
Zo bleven m'n gevoelens heen en weer gaan. De plechtigheid begon wel met een kaddisj - was er niet beweerd dat daar geen plaats voor was? Maar wat stonden al die Polen met banieren (zelfs eentje van Solidarnosc - wat deed dat er nou?) daarachter te ginnegappen? Maar wat lief dat er overal kleine Poolse padvindertjes rondliepen met grote kannen thee, omdat het in de wind wel erg koud werd. Had de katholieke bisschop het wel over joden? Warempel, ik hoorde hem iets als ‘schoa’ zeggen. De redevoeringen waren ter plekke slecht te verstaan, maar onze eigen Maurice Goldstein mocht in het Frans de droefheid van de oud- gevangenen verwoorden en Elie Wiesel was zoals altijd geraffineerd magistraal toen hij uitriep dat ‘ons verleden niet de toekomst van onze kinderen’ mag zijn. Want daar ging het toch allemaal om?
Toch was ik die ochtend meer aangedaan bij het ontbijt, toen een allerliefste en vrolijke oud-gevangene, Sonja Kiek-Cohen, zei: ‘Ik ga nog even naar m'n kamer’, even nadacht en zei: ‘Bijna had ik gezegd: ik ga nog even naar m'n barak.’ Eventjes voelde ik toen hoe dichtbij de verschrikkingen van Auschwitz nog altijd zijn en hoe goed het is dat de weinige overlevenden ter gelegenheid van zoiets willekeurigs als een vijftigste verjaardag in staat zijn, op vaak waardige en zinvolle wijze de wereld over wat daar is gebeurd te vertellen.
MAAR ER WAREN nog twee mensen die mij tijdens de plechtigheid hebben ontroerd. Dat waren koningin Beatrix en prins Claus, onopvallend, bleek, ontroerd tussen de politieke vertegenwoordigers van de Europese landen. Nederland was, zou je kunnen zeggen, een beetje oververtegenwoordigd, maar we kunnen er zeker van zijn dat het mede de wens van de koningin zelf is geweest om daar aanwezig te zijn, en zeker van Claus, die Auschwitz eerder en uitvoeriger heeft bezocht. Zij hebben zich van het gestrubbel en de problemen niets aangetrokken, ook niet van het risico daar met figuren als Milos>pa108<evic en Tudjman te worden geconfronteerd. Zij vonden, terecht, bij deze gelegenheid het protocol niet van belang. Zij waren daar als mensen, als Nederlanders die zich bewust zijn van wat die afschuwelijke massamoord ook voor Nederland heeft betekend, met zijn trieste record aan doden.
Een debat daarover wil maar niet op een fatsoenlijk niveau van de grond komen. Het zij zo. Debatten gaan meestal gepaard met rellen. Hier werd nu eens zonder een woord te zeggen op het hoogste niveau een waardige en zinvolle bijdrage aan dat debat gegeven.