Ik luisterde een gesprek af tussen twee jonge vrouwen in de trein. Het ging over literatuur. ‘Ik lees nu een boekje van Ian McEwan’, zei de een. ‘On Chesil Beach. Het is een mooi verhaal hoor, over de liefde, maar het is niet heel leerzaam of zo.’

De ander keek haar wat glazig aan en knikte op een manier die impliceerde dat ze wel begreep wat haar vriendin zei maar alleen omdat het haar vriendin was, niet om de woorden zelf.

‘Ik bedoel, het is niet alsof je er veel over kunt leren over de wereld. Het heeft geen boodschap.’

Ik was moe en een beetje kribbig van een weekend gevuld met optredens, literaire festivals en andersoortige vieringen van de literatuur die in Nederland vooral gezellig en lichtvoetig dienen te zijn – glaasje wijn erbij en met het blokkenschema in je hand laveren tussen Arthur Japin, Thomas Acda, Hugo Borst en Michel van Egmond. Zelf kom ik bij zulke gelegenheden meestal terecht op het debutantenpodium. Dat is een podium in een hoek, net niet helemaal goed belicht, met hoge krukken, waar je door een interviewer wordt gevraagd hoe het voelt om te debuteren, of het niet spannend is allemaal en wat je hebt willen zeggen met je boek. Dat is niet zo erg, je kunt er best nog iets van maken, maar sommige weekends lukt dat beter dan andere.

De afgelopen dagen had ik bijna voortdurend verlangd naar het tegenovergestelde van op een al dan niet goed uitgelicht podium zitten, zozeer dat het bij vlagen leek alsof mijn pratende lichaam alleen maar een dekmantel was, terwijl ik in werkelijkheid gewoon thuis een boek zat te lezen. Een mooi, complex, misschien zelfs deprimerend boek dat geen boodschap had en me niets zou leren over de wereld. Niets over terroristen en politici. Niets over oorlogstaal en wat we nu moeten doen. Geen vertederende Franse kleuters. Geen Zeven Lessen Over en ook geen Elf Redenen Waarom.

Als lezer wil je roepen naar die jonge bruid en bruidegom, ze een klap verkopen

In het nieuwe verzamelde werk van Frans Kellendonk (eindelijk uitgegeven zoals het hoort: in twee chique delen) is een voorheen ongebundeld artikel opgenomen over de Amerikaanse schrijver en criticus William H. Gass. ‘Wat in de krant staat is niet in de krant gebeurd’, schrijft Kellendonk, ‘maar bijvoorbeeld in Peru. (…) Maar als we een roman lezen, waar is die roman dan gebeurd?’ Hij gaat te rade bij Gass, die schrijft: ‘Waarom zijn kunstwerken maatschappelijk belangrijk? Niet om de boodschap die ze zouden bevatten, niet omdat ze de slavernij aanklagen of de arbeider bejubelen, al kunnen zulke boodschappen te juister plaats en tijd belangrijk zijn, maar omdat ze hun eigen werkelijkheid benadrukken, sterker dan wie of wat ook.’

Als we een roman willen begrijpen moeten we hem volgens Gass proberen te begrijpen zoals we een ander mens zouden proberen te begrijpen: om hem, niet om iets anders.

Rebecca Solnit publiceerde afgelopen week een boos stuk naar aanleiding van een lijst van tachtig boeken die iedere man volgens Esquire gelezen zou moeten hebben. Ze heeft twee bezwaren. Ten eerste is de lijst zo opgesteld dat de boeken die erop staan (met als enige vrouwelijke auteur Flannery O’Connor) zijn verworden tot instructies: je leest ze om te weten hoe je een man moet zijn. Grapes of Wrath wordt aangeraden ‘because it’s all about the titty’, en Jack Londons The Call of the Wild want ‘a book about dogs is equally a book about men’.

Haar tweede bezwaar geldt voor de boeken zelf. Want die boeken, schrijft ze, geven niet de juiste instructies. Het zijn instructies over waarom vrouwen nauwelijks bestaan, behalve als accessoire of als inherent slecht en leeg. Ze propageren een versie van mannelijkheid die inhoudt dat je onaardig en onwetend bent – twee waarden die meestal leiden tot gewelddadigheid, in welke context dan ook. Hemingway bevindt zich in Solnits ‘no-read zone’ omdat ze hem een rotzak vindt. Idem voor Norman Mailer, William Burroughs en Charles Bukowski. Ik begrijp Solnits woede, en haar typering van Hemingway is eerlijk gezegd behoorlijk raak, maar het probleem van haar betoog is dat ze romans blijft zien als instructies. Noem me een estheet, maar ik vind dat net zo killing als William Burroughs die zijn vrouw een kogel door haar hoofd schoot.

Ik herinner me hoe ik dagen van slag was nadat ik On Chesil Beach had gelezen. Het is een kleine roman, een novelle eigenlijk, over een huwelijk dat ten onder gaat voordat het goed en wel is begonnen. Een kwestie van ongelukkige miscommunicatie, onoverkomelijke preutsheid en een gapend klassenverschil in het Engeland van begin jaren zestig. Onschuld en het verlangen naar morele superioriteit werken, zoals wel vaker bij McEwan, als vernietigende krachten. Als lezer wil je roepen naar die jonge bruid en bruidegom, ze een klap verkopen, ze troosten. Maar je bent machteloos, even machteloos als die twee personages die het voor zichzelf vergallen. Wat leer je hiervan? Heel veel. En helemaal niets. Er is geen boodschap, er is alleen het boek. En dat is al heel wat.