Ik nam een taxi van het vliegveld van Lima naar de wijk Miraflores, zocht een hotel en ging naar een nabijgelegen pizzeria om tijdens het eten de laatste voorbereidingen voor mijn reis te treffen. Plan was om de volgende dag richting Ayacucho te trekken om over het Lichtend Pad te schrijven. Dat Pad, Sendero Luminoso, was de gebruikelijke benaming van de Peruaanse communistische partij. Deze was vooral sterk in het zuidoosten van het land en had de faam meedogenloos te zijn. Maar Sendero zou ook de stem zijn van de arme boeren. Ik, jong en bevlogen, wilde de situatie met eigen ogen zien.
Maar toen ik in de pizzeria eten had besteld, een lokale krant had gepakt die op een van de tafeltjes lag, de voorpagina had gelezen en omsloeg, zag ik – ik zal het nooit vergeten – een levensgrote zwart-witfoto van een blonde vent van mijn leeftijd, dood, een vlag in de buik geprikt. Er stond iets boven in de trant van: ‘Moord Amerikaanse journalist door Lichtend Pad’. Ik las het artikel en vernam dat de man, net als ik begin dertig, twee dagen eerder in Ayacucho was aangekomen, net als ik een reportage had willen maken maar in handen van de rebellen was gevallen en vermoord. Hij was freelance, net als ik, groot als ik, net zo blond en vermoedelijk even naïef. In ieder geval was ik op slag van die laatste eigenschap, althans wat Peru betrof, genezen.
Ik besloot niet onbegeleid naar Ayacucho te gaan en me in plaats daarvan te melden voor een – wat toen nog niet zo heette – embedded program in het gevolg van presidentskandidaat Mario Vargas Llosa. Dankzij hem kwam ik inderdaad in Ayacucho, maar wel vergezeld van twee goed uitgeruste revolverhelden. Ook vloog ik met een oude Vietnam-helikopter boven de bush. Het was allemaal minder spannend en ook minder (goede) journalistiek dan volgens het oorspronkelijke plan, maar ik overleefde het wel en verzamelde ook, dacht ik, voldoende materiaal voor een redelijk verhaal. Ik legde me erbij neer dat het eenzijdiger was dan beoogd.
Het schieten van ‘de pianist’ is ouder dan de weg naar Rome. Plutarchus heeft het erover in zijn Levens, Sophocles in Antigone, Shakespeare noemt het zowel in Henry IV als in Anthony and Cleopatra en uit de bronnen is een hele reeks voorvallen bekend. Beroemd werd de laat-middeleeuwse romance over het verlies van de Moorse stad Alhama in 1482. ‘Ay de mi Alhama’, klaagt koning Boabdil, wee Alhama. Vervolgens beveelt hij de brieven waarin van de val gesproken wordt in de vlammen te gooien en de boodschapper te doden. Wat niet weet wat niet deert, suggereerde Boabdil naïef.
Sinds de alomtegenwoordigheid van de media en het besef dat zij veel meer dan middelen en wellicht zelfs de beste wapens zijn, is de positie van journalisten oneindig veel slechter geworden. Sinds 1992 kwamen er volgens het Committee to Protect Journalists maar liefst 1072 vakgenoten tijdens het werk om het leven. Ondertussen is er zelfs zoiets als een genre ontstaan dat onthoofdingsvideo heet, met minstens twee journalisten als slachtoffer: Daniel Pearl in 2002 en nu dus James Foley. Zij zullen niet de laatsten zijn.
Het vermoorden van een Amerikaan of andere westerling zien fundamentalisten van velerlei aard als een noodzakelijke reactie op het internationaal neokolonialisme. Het wreed vermoorden van zo iemand is een overtreffende trap van die reactie. En als de persoon in kwestie ook nog een journalist is en aan dat kolonialisme niet alleen aandacht geeft maar door zijn dood om voor de hand liggende redenen ook nog eens veel aandacht genereert, lijkt het ideaal bereikt. Het besef van deze logica heeft grote consequenties voor de journalistiek. Eigenlijk kun je het ten opzichte van familie en vrienden niet maken om als journalist naar sommige delen van de wereld te gaan. Het is simpelweg te gevaarlijk.
Hier staat tegenover dat hetzelfde in mindere mate voor iedereen geldt. Bij het ontbreken van een journalist is immers willekeurig ieder ander een goed alternatief. Eenmaal zo ver in je gedachten en met de gebeurtenissen rond het Maleisische vliegtuig of de aanslagen in de westerse wereld (Londen, Madrid) voor ogen kent angst geen grenzen meer. Thuisblijven dan maar, jezelf opsluiten, voortaan leven in een wereld ter grootte van het duivenplatje? Het antwoord kan er vanzelfsprekend maar één zijn. Ik denk dat ik er destijds verstandig aan heb gedaan niet naar Ayacucho te gaan, maar er is geen cel in mijn hersenen die oproept tot zelfverkozen gevangenschap of de aanvaarding van nieuwsstilte. Dat kan niet, dat mag niet, nooit. Dat is erger dan de dood.