Soms helpt een ander perspectief, een bredere blik, om even los te komen van een heden waarin virussen, inflatie en oorlog ons overspoelen en er steeds minder houvast te vinden lijkt. In The Good Ancestor pleit de Australische filosoof Roman Krznaric voor een blik vanuit de toekomst naar het heden, zodat we meer ons best gaan doen om een goede voorouder te zijn. Maar een bepaalde groep wetenschappers is daar allang mee bezig, ontdekte ik onlangs. Die buigen zich namelijk al decennia over de vraag: hoe geven we informatie door aan mensen die over duizend jaar, of drieduizend jaar, leven? Informatie bijvoorbeeld, of vooral, over de plekken op aarde die levensgevaarlijk zijn omdat er kernafval ligt opgeslagen?
Poetin, Rutte of Baudet zullen over drieduizend jaar vergeten zijn, maar het duurt duizend tot tienduizend jaar om kernafval af te breken en elk waarschuwingssignaal dat we nu bedenken moet die tijd dus zien te overbruggen. Een bord met een doodshoofd is niet genoeg, net zomin als een bunker genoeg is: borden en gebouwen vergaan. En aan hedendaagse technologie hebben we al helemaal niks.
Iedereen die weleens vertwijfeld naar een floppydisk of cd-rom heeft gestaard (wat stond daar ook alweer op?) of niet meer bij bestanden kon omdat ze niet compatible waren met de update van een nieuw besturingssysteem, weet hoe het is: met elke zogenaamd handige technologische uitvinding die vooruitgang biedt, gaat er ook ontstellend veel informatie verloren.
Tegenwoordig is er dan wel de cloud, de informatie hangt in een wolk om ons heen, maar om mezelf als voorbeeld te nemen: mijn cloud is al jaren vol. Omdat ik weiger te betalen voor wat extra ruimte in de wolk staan al mijn foto’s, aantekeningen en onuitgewerkte ideeën op een USB-stick en zijn ze dus bij voorbaat al verloren omdat een volgende generatie computers ongetwijfeld geen uitgang voor dat stickje meer heeft. In mijn geval is dat niet erg, maar wie gaat er de komende duizend jaar betalen voor die kernafval-informatie? En als iets of iemand dat al doet: hoe laat je dan zien dat dit echt belangrijke informatie is? Het is niet zomaar gezegd dat mensen over duizend jaar wél het onderscheid met nepnieuws kunnen maken, of verder zullen klikken dan pagina één van de zoekresultaten.
Al in de jaren tachtig werd voor het eerst een projectgroep opgezet die dit informatie-doorgeef-probleem moest oplossen. The Human Interference Task Force heette die groep en misschien was iedereen destijds high, of was de verbeelding nog niet ingekapseld door het alomtegenwoordig technologisch rationalisme van nu (volgens het uitgangspunt: als we maar genoeg data verzamelen bedenkt AI wel een oplossing), maar de suggesties waar deze groep mee kwam zijn meer dan fantastisch.
Zo bedacht een van de leden dat er een Atomic Priesthood moest worden opgericht. Deze priesters zouden kunstmatige rituelen en legendes creëren die ervoor konden zorgen dat de plekken des onheils in de collectieve verbeelding zouden verworden tot kwaadaardige, magische locaties (vergelijkbaar, zo stel ik me voor, met bijvoorbeeld de Bermuda Driehoek) zodat oningewijden er ver uit de buurt wilden blijven. Alleen de aangewezen priesters en hun zelfverkozen opvolgers zouden weten hoe het werkelijk zat en elke drie generaties de juiste informatie updaten, hetzij op een steen, een floppy of welke technologie de toekomst ook brengen mag.
Of, nog een idee van de groep: radioactieve katten. Die zouden zo worden gefokt dat ze in de buurt van kernafval van kleur veranderden. Net als bij het atomische priesterschap moesten nieuw bedachte legendes en mythen die werden doorgegeven via poëzie, kunst en muziek er vervolgens voor zorgen dat iedereen het gevaar van een verkleurende kat begreep en het bij een eventuele ontmoeting op een rennen zette.
Het is er, bij mijn weten, allemaal nooit van gekomen. Maar wat deze projectgroep wél begreep is dat kennisoverdracht het best werkt via verhalen. Niet via cijfers en feiten, maar via woorden en beelden die angsten en verlangens en dromen opwekken. Daarom is de beste manier om informatie door te geven ook allang uitgevonden. Want die beste manier is natuurlijk het boek.
Waar we nu moeite hebben om toegang te krijgen tot informatie die dertig jaar geleden werd opgeslagen op een floppy of VHS-band, kunnen we boeken van duizend jaar geleden, door monniken met de hand geschreven, mits goed bewaard door een soort priesterschap, nog steeds lezen. Kunnen we zelfs papyrusrollen uit het oude Egypte nog lezen.
En zo kan het dus ook dat er een soort dagboek is overgeleverd uit die tijd. Ik weet niet meer waar ik er voor het eerst over las, online heb ik het nooit terug kunnen vinden, maar wat ik me herinner is dat iemand beschrijft hoe hij of zij langs de oever van de Nijl zit, naar de krokodillen staart, en daar tot zijn of haar wanhoop niets bij voelt.
Het beeld is me altijd bijgebleven en elke keer als ik eraan denk, raakt het me weer: het idee dat iemand drieduizend jaar geleden naar het water staarde en daarbij een leegte ervoer die nog steeds invoelbaar is.