Binnen een week lees ik de twee grote romans van de Zuid-Afrikaanse schrijfster Marlene van Niekerk. Eerst het recente Agaat, een prachtig boek van epische allure waarover Jacq Vogelaar in dit blad al een bewonderende recensie schreef. Het beschrijft de verhouding tussen twee Zuid-Afrikaanse vrouwen, de een wit, de ander zwart, die elkaar dwarszitten, omknellen kun je beter zeggen, maar die zonder elkaar niet kunnen bestaan. Dit is een bijzonder boek.
Ik lees ook het bittere en hilarische Triomf uit 1994, eveneens in het Nederlands vertaald maar niet meer te krijgen. Alweer een fabuleus goed boek dat in de witte Zuid-Afrikaanse pers zeker niet alleen gunstig werd besproken. Het zou het eigen nest bevuilen, racistisch zijn, witte Afrikaners als viespeuken, onnozelaars en eikelbreinen voorstellen en veel te overdreven tekeergaan tegen witte politici.
Triomf beschrijft een Zuid-Afrikaanse «white trash»-familie die in het witte township Triomf (mooie ironische naam) van Johannesburg el-kaar en de buurt het leven zuur maakt. Volop hilarische scènes, gedetailleerde vechtpartijen, ellendige ruzies, dronkenschap, uitvoerige poep- en piesverhalen en andere obsceniteiten, expliciete incest en wat er op het gebied van de witte onderklasse nog meer bij elkaar te verzinnen valt. Onverbloemd heeft deze familie het over «kaffirs» en «hotnots», scheldwoorden voor de zwarten, waarmee men nog niet dood ge—zien wil worden, maar ondertussen spelen een paar van die kaffirs, bijvoorbeeld het prachtige karakter Sonnyboy, een zeer positieve rol.
Steeds dwingt Van Niekerk ons met deze witte Afrikaners mee te kijken en te denken. Hun blik wordt langzamerhand de onze en dat levert behalve schrijnende ook krankzinnige komische scènes op waarbinnen het hele witte Zuid-Afrikaner denken op de hak genomen wordt. Bijvoorbeeld wanneer de familie be–zocht wordt door vertegenwoordigers van de Nationale Party (van de witten dus) die als totale warhoofden en geldgraaiers worden afgeschilderd, of door een vrouwelijke Jehova’s getuige met wie de zoon des huizes het liefst direct in bed kruipt. Vermakelijk is vooral het personage Treppi, dat altijd geestig en cynisch uit de hoek komt, verbluffende inzichten heeft, de vloer aanveegt met de mooie praatjes van zowel zwarte als witte politici maar tegelijkertijd het hele verdriet van Zuid-Afrika op zijn schouders lijkt te dragen. Wat een mooie schoft is dit!
Ik ontmoet Marlene van Niekerk in de restauratie van het Centraal Station in Amsterdam. Ze praat goed Nederlands, met een licht Zuid-Afrikaans accent dat ik erg mooi vind en waarvoor ze zich geheel onnodig verontschuldigt. Ze heeft in de jaren tachtig aan de Universiteit van Amsterdam filosofie gestudeerd. Ze studeerde vooral hermeneutiek, de leer van het interpreteren.
Waarom heeft u in ‹Triomf› juist deze ingang gekozen om het over Zuid-Afrika te hebben?
Marlene van Niekerk: «Het stelde me in staat verschillende standpunten te laten zien. Ieder hoofdstuk in Triomf is vanuit een ander personage geschreven, je krijgt dus steeds nieuwe gezichtspunten, zoals je ook over Zuid-Afrika allerlei standpunten kunt innemen. Bovendien kun je met een dergelijke vertelconstructie veel informatie over Zuid-Afrika op een natuurlijke manier kwijt. Ik wil geen sociale of historische traktaten schrijven, maar wel informatie geven over de samenleving. Inlichtingen geven. Hier bij jullie bestaat de serie Flodder, ook over de onderklasse, maar daarin bestaat te veel afstand ten opzichte van de personages, ze worden te veel belachelijk gemaakt. Dat wilde ik niet, ik kroop juist in de personages, ze gedragen zich belachelijk, dat is waar, het zijn warhoofden en schurken, dat is ook zo, maar het blijven toch mensen die zich tegen alle druk en praatjes in staande moeten zien te houden. Ik wilde ze niet in de kou laten staan. Treppi, deze gewiekste bliksem, is de filosoof van het geheel, hij doorziet alles. Zijn blik op de maatschappij is vernietigend, maar hij is ook de meest tragische van allemaal, al slaagt hij er toch in een vorm van waardigheid, hoe klein ook, in stand te houden.»
Hoe reageerde de zwarte pers op dit boek?
«Helemaal niet, ik weet niet waarom, misschien was men toch te bezorgd over de obsceniteiten erin, ik weet het gewoon niet. Ik heb in de wandelgangen wel reacties gekregen van zwarte collega-schrijvers, maar die vielen geen moment over dat vermeende racisme. Je moet sommige dingen niet uit de weg gaan, veel witte Zuid-Afrikaners denken en praten nog steeds zoals ik deze asociale familie in het boek laat praten. Ik stel dat juist aan de orde, ik laat zien waar dit soort praatjes uit voortkomen, zonder al te veel uit te leggen of moreel verontwaardigd te zijn. Ik vat Triomf in zekere zin op als een rehabilitatie van de onderliggende witte klasse die ook slachtoffer werd van de politiek van hun eigen groep.»
‹Agaat› is door sommige recensenten gelezen als een metafoor van de politieke verhoudingen in Zuid-Afrika. Een zwarte vrouw verzorgt een stervende witte vrouw en erft uiteindelijk haar bezittingen.
Marlene van Niekerk: «Je kunt het zo lezen, ik heb daar natuurlijk wel aan gedacht toen ik het schreef, maar het is niet mijn eerste ingang geweest. Ik wilde eerder laten zien hoe macht bij verschillende mensen, in dit geval vrouwen, uitwerkt. Je moet uitkijken om koste wat het kost aan mijn boek een politieke lading te geven, dat leidt tot een reductie van het hele werk. Zo cerebraal is het allemaal niet. Ik ben zelf opgevoed in een streng protestantse geloofsovertuiging, op het Zuid-Afrikaanse platteland, dus iedere zondag kreeg ik bijbeluitleg. Dan werd er een tekst gelezen en de dominee gaf die tekst allerlei met elkaar samenhangende interpretaties mee, die uiteindelijk uiteraard tot één lezing moesten leiden. Eerst een uitleg van de tekst in het kader van de hele bijbel, dan in samenhang met de geschiedenis van de mens en ten slotte nog als een morele boodschap. Als het maar klopte. Daar moet ik weinig van hebben, een boek moet geheimen bevatten, sluitende verklaringen leiden vaak tot absurditeiten. Die eenheid zoekende lezingen van boeken of gedichten stuiten me altijd tegen de borst.»
Toch kun je de machtsstrijd in het boek niet loszien van politieke en sociale verhoudingen.
«Dat is waar, als je deze laag maar niet gaat zien als de alomvattende betekenis van het boek, er is meer. Maar het is waar dat de zwarte dienstbode Agaat, die eerst een geadopteerd kind was maar later tot huishoudster werd gedegradeerd, door Milla, de boerin, is opgevoed binnen een wit opvoedingssysteem. Ze maakt zich dus de witte dingen eigen en gebruikt die later als instrument waardoor Milla in haar macht komt, ook al omdat die hopeloos ziek is.
Ik heb gewerkt met een idee van mimicry, nabootsing. Agaat bootst de witte cultuur na, ze kan niet anders, ze neemt die over, ze leert de Zuid-Afrikaanse liedjes en psalmen, ze spreekt perfect Zuid-Afrikaans, ze is protestant, maar tegelijkertijd houdt ze toch vast aan oude rituelen die haar iets magisch geven. Ze leert ook borduren, een van de hoofdbezigheden vroeger van Afrikaanse witte Boerenvrouwen (lacht). Er wordt wat afgeborduurd in het boek (lacht voluit), ik heb me daar echt grondig in verdiept en allerlei borduurinstructieboeken gelezen, onder meer eentje van Betsy Verwoerd, de echtgenote van de vroegere president. Dat borduren krijgt bij Agaat ook een magische betekenis, ze weeft een net van ondergang rondom Milla.
Bij Agaat heeft de mimicry iets sardonisch, het wordt een machtsmiddel. De Franse filosoof Michel de Certeau heeft over dit verschijnsel een paar boeken geschreven: onderdrukte volkeren nemen de rituelen en gewoontes van de onderdrukkers over, ze kunnen niet anders, maar tegelijkertijd zorgen ze ervoor dat ze er niet helemaal door verzwolgen worden.»
Milla houdt in de roman hardnekkig vast aan het idee dat de wereld maakbaar is, terwijl om haar heen alles instort.
Marlene van Niekerk: «Dat is haar tragiek, ze is zelf zo opgevoed en draagt dit dus over op iedereen. Milla is een echte control freak. Ik heb daar zelf trouwens ook wel last van, ook ik ben af en toe een ordeschepper en een controleur (weer die lach), iets van Milla zit absoluut in mij, anders had ik vast deze roman niet geschreven, je beschrijft toch altijd ook je eigen preoccupaties in je figuren. Maar iets van Agaat woont ook in mij, dat moet bijna wel, ze is bepaald geen positieve held, zij is really not nice at all (lacht vrolijk). Agaat is belust op macht, net als Milla, maar toch is ze niet uitgesproken slecht, er kleeft iets tragisch aan haar.
Ik heb op de achtergrond van mijn boek ook gewerkt met een idee van Gershom Scholem over joodse mystiek. Hij schrijft in Major Trends in Jewish Mysticism uit 1995 dat als je iets nieuws wilt maken, het oude eerst moet krimpen, verdwijnen. Ik ben wel geïnteresseerd in deze oude mystieke ideeën, dat drijft me voort, niet zozeer of mijn roman een correcte politieke allegorie is. Milla krimpt letterlijk, ze heeft een spierziekte en droogt langzaam uit. Mijn roman vertelt de geschiedenis van haar dood, het is dus in de grond een tragisch boek, maar tegelijkertijd is haar dood noodzakelijk om ruimte te maken, en dit hoef je niet symbolisch op te vatten, voor Agaat, de dienstbode, die overigens net als Milla een groot talent heeft voor de organisatie van het boerenbedrijf.
Het is natuurlijk maar de vraag, en daar ga ik in het boek verder niet op in, of de inkrimping van Milla en de letterlijk ruimtelijke uitbreiding van Agaat voor de verhoudingen op de boerderij wezenlijke veranderingen inhouden. Of de maatschappij erdoor verbetert. Maar nu ben ik toch bezig om de politieke dimensie van mijn roman naar voren te -schuiven, dat is beslist niet het enige wat me voor ogen stond. Ik wilde ook iets vertellen over het Zuid-Afrikaanse platteland, over de mensen daar, misschien is dat nog belang-rijker.»
‹Agaat› bevat uitvoerige beschrijvingen van het leven op een Zuid-Afrikaanse boerderij van ongeveer 1950 tot aan de omwenteling met Mandela.
«Ik ben een echte verzamelaar en bewaarder. Thuis in Stellenbosch heb ik allerlei leggers met enorm veel feiten. Ik wil ook inlichtingen geven over hoe het is, zeg je dat zo in het Nederlands? Liefst zo concreet mogelijk. Als ik over omstandigheden ergens schrijf, moet het ook goed zijn, lezers moeten het gevoel hebben dat ik weet waarover ik praat. Dus heb ik me fors verdiept in de landbouw van die tijd. Ik groeide zelf op op een ‹experimentele boerderij› in Swartland, overigens niet de streek waar mijn roman zich afspeelt. Dus wist ik nog vrij veel uit eigen ervaring. Ik heb veel gehad aan mijn vader, die voorlichtingsambtenaar op die boerderij was, hij moest de bevolking leren hoe het moest. Hij wist nog bijzonder veel over allerlei rituelen en gewoontes op het platteland, maar ik ben ook echt in de oude handboeken gedoken.
Ik probeer in mijn roman de zintuiglijkheid van het boerenbedrijf vast te leggen, de geuren, de klanken, ik geloof dat ik zo veel mogelijk van het verleden vast wil houden. Het moet herinnerd worden, vandaar de grote aandacht die ik besteed aan de soap opera van de plaas die ik beschrijf, ik bedoel de geschiedenis en de gang van zaken op een boerenbedrijf. Daarom gebruik ik veel klanknabootsingen, alles moet hoorbaar en zichtbaar zijn. Ik geloof dat ik wel iets heb van een encyclopedist. Natuurlijk krijg je via beschrijvingen van hoe het eruitziet en wat er gebeurt ook de kans je personages goed in het licht te zetten. Hoe verschillend ze rea-geren als er bijvoorbeeld een lam wordt geslacht. De lezer leert ze daardoor beter kennen. Het gaat erom dat ik zo goed mogelijk schrijf. Ik ben een perfectionist, dat zit blijkbaar in me.»
Marlene van Niekerk
Agaat, Querido, 579 blz., 22,95
Triomf, Abacus, 577 blz., £ 7.95