De Viking Leif Eriksson was vijf eeuwen voordat Columbus Amerika ontdekte al voorbij Groenland gevaren en stootte toen op de woeste kust van Newfoundland, dat later tot ‘Wineland the Good’ of Vineland werd gedoopt. Vineland groeide uit tot een utopie, een verbeelding van een wordende wereld vol wonderen. Thomas Pynchon en William T. Vollmann hebben er fascinerende romans over geschreven. En nu doet Barbara Kingsolver dat met Onbeschut. Ik kende alleen haar inmiddels gecanoniseerde everseller De gifhouten bijbel (2001), een verhaal over een predikantenfamilie die in het Belgisch-Kongo van halverwege de twintigste eeuw de plaatselijke bevolking wil kerstenen, wat echter – ik vat heel kort samen – in duizend duigen valt.
Kingsolvers Vineland ligt in New Jersey, ten zuiden van Philadelphia. Ze benadert die plek van twee kanten, vlak na de Burgeroorlog halverwege de negentiende eeuw, en vanuit het nabije verleden, het jaar waarin Trump tot veler verrassing veel verder kwam dan de voorverkiezingen. Overigens valt zijn naam geen enkele keer in Onbeschut. Beide verhalen, die ze afwisselt, verlopen min of meer parallel. Het Vineland van Kingsolver is enigszins historisch verantwoord, legt ze uit in een nawoord. Landontwikkelaar Landis koopt in 1861 land op en doet zich voor als een utopist. Hij wil een zichzelf bedruipende kolonie stichten van landbouwers en intellectuelen. ‘Een gezamenlijk floreren van fruitteelt en vrijdenkerij.’ In de praktijk blijkt hij een potentaat. De natuurkundedocent en darwinist Thatcher Greenwood – voor één jaar benoemd – ondervindt dat als het hoofd der school die wetenschappelijke nieuwlichterij met hypocriete religiositeit bestrijdt. Een achterhoedegevecht dat in Onbeschut breed wordt uitgemeten. De getrouwde Thatcher praat meer met zijn interessante buurvrouw – de biologe Mary Treat, die correspondeert met Darwin – dan met zijn eigen vrouw. Ook voert hij gesprekken met een krantenman die Landis kritisch volgt, met alle gevolgen van dien.
Het kernverband tussen deze historische vertelling en het verhaal in het Trump-tijdperk is een krakkemikkig huis waarin beide hoofdpersonages wonen. Willa Knox, de andere protagonist, is freelance journaliste en schrijft over van alles wat los en vast zit. Vandaar dat het boek stikt van de weetjes. Door een reeks omstandigheden is Knox in dat bouwvallige huis verzeild geraakt, met haar hele familie: haar reactionaire schoonvader Nick (Griekse immigrant) is stervende, haar man heeft een tijdelijk academisch baantje, haar dochter Tig (van Antigone) is klimatologe en is illegaal in Cuba geweest, haar zoon probeert na de zelfmoord van zijn vrouw (ze laat een baby achter) in de geldhandel verder te komen. De familie zucht onder schulden en kan het ernstig verwaarloosde huis niet opknappen.
Wat wilde Kingsolver en waarom is dat niet gelukt? Want Onbeschut is een voortkabbelende, matig vertaalde roman vol oeverloze dialogen geworden. Ze heeft geprobeerd om via de parallelle vertellingen overeenkomsten aan te geven tussen 1875 en 2015. Welke? Dat de wereld eraan gaat? Dat de levensloop van een mens door van alles en nog wat wordt bepaald? Dat niemand zijn lot helemaal zelf in de hand heeft? Dat hardwerkende mensen toch in de schulden kunnen blijven zitten? Dat de toekomst onvoorspelbaar is? Zou het om al die redenen zijn dat Kingsolver zo ongeveer alles overhoop haalt, zodat haar roman geen dwingende richting kent en zwalkt van het ene naar het andere thema? Ik noem: zorgverzekering, Cuba, racisme, microkrediet, voogdij, gothics, trumpisme, vrouwenkiesrecht, recycling, economische groei, de Apocalyps, geloof en wetenschap, klimaat en biosfeer en de uitgeputte aarde, academisme, enzovoort.
Buiten de twee protagonisten steekt de rest bleekjes af. Daarbij komt dat Kingsolver alles en iedereen duidt. De voorspelbaarheidsgraad van de dubbele vertelling is ook groot. Sommige zaken vertelt ze twee keer. Drie vierde van Onbeschut (ja, gevaren belagen de mens, in het klein en in het groot) bestaat uit zeer lange dialogen waarin Kingsolver allerlei gevatheden, informatie en omgangsrituelen kwijt kan. Helaas blijven alle personages aan de karikaturale kant, voor hen is minder ruimte dan voor de talloze wereldproblemen, die breed worden uitgemeten in weinig verrassende twistgesprekken. Het was alsof ik al lezend terecht was gekomen aan een borreltafel waaraan het eindeloze gesprek alle kanten opging.
Twee citaten geven weer waar Kingsolver het over wilde hebben. ‘Wanneer de mens de verdwijning van het bekende vreest, sluit hij zich aan bij elke tiran die belooft de oude orde te herstellen.’ Dit is de Trump-Landis-lijn van Onbeschut. De andere thematische draad is deze: ‘Als je niet kunt lenen van de toekomst, moet je van het heden stelen.’ Met andere woorden: we plegen hier en nu roofbouw op de aarde. Dat dubbele thema komt niet uit de verf omdat de hele roman overwoekerd wordt door duizend andere zaken. Barbara Kingsolver kon niet kiezen en behandelde alles aan haar borreltafel.
En dan is er nog de vertaling: die is te vaak omslachtig, ‘anglicistisch’ en soms potsierlijk.