Op de gymnasia zitten geen Roxy’s, op de vmbo’s wel. Bovendien is Roxy geschapen door Esther Gerritsen, wier oeuvre bevolkt wordt door nukkige, stuurse jonge vrouwen die zich op geen enkele manier kunnen verzoenen met het leven en als ongetemde diertjes door hun omgeving gaan, half slaafs, half vals. ‘Op de trap denkt Roxy: ik wil dood. Maar dat is niets nieuws. Zelfs in gelukkige tijden kon ze ’s nachts wakker worden en was die zin daar, zonder duidelijke aanleiding.’ Dat is ook de slotzin van Superduif (2010), ‘Ik wil dood’. Het is niet zo dat ze echt suïcidaal zijn, het is meer dat ze alleen weten dat ze dit niet willen, niet echt, leven tussen andere mensen. Soms denk ik dat ik niet kan ademen, zegt Roxy, niet met al die mensen erbij.
Maar Roxy weet dat ze nooit meer alleen zal zijn. Ze heeft een jonge dochter, Louise, en ze staat er alleen voor, nadat op de eerste bladzijde is aangebeld door twee politieagenten. Haar man, een flamboyante filmproducent, is verongelukt; hij was naakt en niet alleen, een stagiaire was bij hem. In de weken na de begrafenis stort ze in, op haar manier. Met de babysitter en de assistente van haar man rijdt ze naar Parijs, ze gaat met drie nogal willekeurige mannen naar bed en vergrijpt zich (min of meer) aan een halve kudde schapen. Het verhaal is in zekere zin een herhaling van zetten van haar vorige roman Dorst: ook daar heeft een narrig meisje seks met willekeurige mannen, daar is weliswaar geen overleden echtgenoot maar wel een stervende moeder. Maar als het een herhaling is, dan is het ook een verbetering: Roxy is consequent grappig, met geweldige dialogen vol rake opmerkingen tussen de reizende vrouwen en een hoofdpersoon die geen enkel besef heeft hoe ze op de wereld overkomt. Haar paniek is zo doorzichtig, maar zelf denkt ze dat ze alles camoufleert. Gerritsen zet het extra vet aan, in feite schmiert ze met haar eigen genre.

Je zou kunnen zeggen dat Gerritsen licht, vlot en grappig schrijft over een zwaar verhaal, maar dat is het eigenlijk niet. Het is namelijk geen zwaar verhaal. Roxy gaat niet over rouw, de dood, het weduwschap. Die onderwerpen ontwijkt ze. Als Jane binnenkomt, al jarenlang de trouwe assistent van haar man, vloekend waarom hij zijn telefoon niet opneemt, zegt Roxy haar niet wat er is gebeurd, dat laat ze aan de politie over. Roxy besluit naar de Blokker te gaan om een nieuw koffiezetapparaat te kopen, praat met de verkoper over wat het goedkoopste apparaat is, en keert weer terug naar huis, waar Jane met natte ogen op haar wacht. Het punt is: je kunt het Blokker-bezoek op zo’n moment fijn absurdistisch noemen, maar op een bepaalde manier is het ook the easy way out. Het is voor Gerritsen aanzienlijk makkelijker Roxy iets bedacht triviaals te laten doen (kijk ’ns wat gek, ze gaat naar de Blokker!) dan te beschrijven hoe het voor Jane is wanneer de vloer onder haar voeten wordt weggetrokken.
Waar gaat Roxy dan over? Het boek gaat eerder over het niet willen nemen van verantwoordelijkheid. Roxy is nooit echt opgegroeid, ze liep op haar zeventiende weg van huis, in de armen van haar latere man (die haar zou ophalen maar, mooi detail in een relatie, twintig minuten te laat kwam: ‘Twintig minuten vrije val op de hoek van de Sint Vitusstraat en de Molenhof’). Ze schreef daarna een bestseller over haar jeugd, maar zoals ze daarover praat klinkt het niet alsof dat een buitengewoon hoogdravend boek was. Ze kan ook niets, zegt ze zelf. Heeft geen vak geleerd, geen studie afgemaakt. Ze heeft haar man de keuzes laten maken en trok zich terug op haar schrijfkamertje. ‘Ze heeft altijd geweten dat ze iets heeft overgeslagen, een binnenweg heeft genomen naar de volwassenheid.’
Wanneer ze met haar huilende kind in de auto zit op weg naar Parijs rekent ze uit hoeveel maanden ze nog heeft voor het kind leerplichtig is en ze van haar is verlost. En of ze in die tijd een stabiele moeder kan worden, zo eentje die boterhammen smeert. Heel dramatisch is dat eigenlijk niet, zo moeilijk kunnen die boterhammen niet zijn, maar grappig is deze vluchtroman wel.

Esther Gerritsen: Roxy. De Geus, 213 blz., € 17,95
Beeld: In feite smiert Esther Gerritsen met haar eigen genre (Keke Keutelaar).