‘Het zijn geen woorden die ik vaak gebruik’, zegt Ivan (12) als hij zijn opengeslagen taalwerkboek laat zien. In de woordzoeker zitten Duitse groenten en fruit verstopt: Zitrone, Birne, Zwiebel. ‘Dat is een ui.’ Ilse (12) is net begonnen met cultuur: ‘Over goden. Welke bij welk geloof hoort en welke boeken die mensen lezen.’

Niet alle leerlingen uit groep 8 van openbare basisschool de Tille in Drachten hoeven zich te verdiepen in vreemde talen en wereldreligies. Ivan en Ilse maken Levelwerk, een lesmethode voor kinderen die makkelijk leren. Ze doen de ‘verrijkende’ opdrachten naast de ‘gecompacte’ (ingedikte) reguliere stof, waar ze sneller doorheen gaan. Behalve Leeskrakers, Rekentijgers en Breinbrekers bevat Levelwerk lessen over bijvoorbeeld beeldhouwkunst en een techniekset, waarmee elektriciteit spelenderwijs wordt ontdekt. Op de Tille wordt het onderwijs zo veel mogelijk afgestemd op de capaciteiten van de leerling, belooft de schoolgids. ‘Heeft uw kind extra begeleiding nodig? Dan geven we die. Kan uw kind de leerstof prima aan? Dan krijgt het een verrijking daarvan.’ Dat begint al bij de kleuters, bijvoorbeeld met Levelspel.

Annemieke Bouma (35) geeft les aan groep 8. Van haar achttien leerlingen maken er zeven Levelwerk. Ze heeft haar klas ‘doorgetoetst’ om na te gaan wie extra werk aan zou kunnen. De Levelwerkers halen nu al de hoogst mogelijke score op een toets die ze pas aan het einde van het schooljaar hoeven te maken. Op de Cito-eindtoets scoorden ze tussen de 538 en 547. Dat wil niet zeggen dat ze allemaal hoogbegaafd zijn, maar wel dat het hun erg makkelijk afgaat. ‘Ze hebben gewoon verdieping nodig.’

Elke dinsdagochtend voert Bouma een ‘coachingsgesprek’ met de Levelwerkers. Dan leggen ze hun planning aan haar voor en bespreken ze wat goed ging en wat minder. Ook formuleren leerlingen een persoonlijk doel. Bijvoorbeeld ‘mijn planning aanhouden’ of ‘nauwkeuriger werken’. ‘Een van de jongens zat vorige week een hele tijd met z’n rekenwerkboek te wapperen. Hij moet nog leren om hulp te vragen’, zegt Bouma. Ze volgt een opleiding tot specialist hoogbegaafdheid. ‘Ik leer vragen te stellen waarmee ik leerlingen verder help. Zoals: waarom heb je geen zin vandaag?’ Dat is best ingewikkeld, maar het geeft haar veel voldoening. Neem het slimme meisje dat altijd gemiddeld scoorde, een ‘onderpresteerder’. Nu doet ze Levelwerk en gaat ze een ochtend in de week naar de Topklas op het Drachtster Lyceum, de plaatselijke middelbare school. ‘Je ziet haar open gaan.’

De rest van de klas kijkt de Levelwerkers niet raar aan volgens de juf. ‘Er zijn ook kinderen die ’s morgens bij mij aan de instructietafel extra hulp krijgen. Dat ik nu ook een ochtend met de Levelwerkers bezig ben, vinden de anderen prima.’ Levelwerker Ian (12) begrijpt dat wel: ‘Volgens mij zijn ze blij dat ze niet zo veel extra werk hoeven te doen.’ Want Levelwerk is niet alleen maar leuk. ‘Het is niet zo dat ik me erop verheug als ik ’s morgens naar school ga’, vertelt Tom (11). Bovendien: ‘Als je het niet snapt, mag je het niet zomaar wegleggen. Je moet het altijd proberen’, zegt Leonie (12). Als de planning niet gehaald is, moeten de schriften mee naar huis. Want Levelwerk gaat voor. ‘Anders ben je niet compact’, verklaart Tom.

Het is inderdaad best hard werken en de leerlingen vinden het lang niet altijd leuk, zegt hun juf. ‘Maar ze moeten juist leren dat school niet altijd leuk en gemakkelijk is.’ Beloningen zijn er ook, in de vorm van extra opdrachten. Zoals ‘Project-X’, waarvoor Bouma haar Levelwerkers vroeg iets te onderzoeken waarvan ze het fijne nog niet wisten. Grote gebouwen bijvoorbeeld, of zintuigen. Nu wordt nagedacht over een constructie zodat kinderen niet de hele tijd met hun krukjes hoeven te sjouwen. ‘Dan wil ik ook de bouwtekening zien’, zegt Bouma. Tom: ‘Dáár verheug je je op.’

Levelwerk is ontwikkeld door Jan Kuipers (60), onderwijsadviseur van Cedin. De voormalige leerkracht en schooldirecteur is gespecialiseerd in de omgang met slimme en hoogbegaafde leerlingen. Aandacht voor deze doelgroep is volgens hem geen luxeprobleem: ‘Er zijn behoorlijk wat kinderen die niet met plezier naar school gaan omdat ze niet het onderwijs krijgen dat ze verdienen.’ Zelf kwam Kuipers in 1989 voor het eerst in aanraking met een hoogbegaafde leerling: ‘Ik had geen idee hoe ermee om te gaan. Hoogbegaafdheid was lange tijd iets marginaals. De gedachte was: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.’

‘Uitblinken was jarenlang een beetje een vies woord in onderwijs-Nederland’, zei staatssecretaris Dekker (vvd) van Onderwijs toen hij in januari bekendmaakte welke 76 scholen het predikaat ‘excellent’ verdienen. Vorig jaar deed hij dat voor het eerst. De eretitel moet zeer goed presenterende scholen ‘de maatschappelijke zichtbaarheid en waardering geven die ze verdienen’. Symboolpolitiek of niet, de boodschap is duidelijk: het maaiveld is niet langer de norm. Begaafde leerlingen voelen zich in de klas vaak niet uitgedaagd, vervelen zich en presteren onder hun kunnen, weet de staatssecretaris. Zelfs in Azerbeidzjan en in Kazachstan doen de slimste leerlingen het beter dan in Nederland, verzuchtte hij. Dekker eist daarom niets minder dan ‘een cultuuromslag’.

Uit het driejaarlijkse pisa-onderzoek naar de leerprestaties van vijftienjarigen uit ontwikkelde landen blijkt dat Nederlandse leerlingen het gemiddeld genomen erg goed doen. Bijna nergens is het verschil tussen de minst en de best presterende leerlingen bovendien zo klein als hier. Maar uitschieters naar de bovenkant zijn inderdaad schaars. Onderzoek naar de rekenvaardigheid (timms) en leesvaardigheid (pirls) van kinderen in groep 6 komt tot dezelfde conclusie: bijna alle leerlingen halen het basisniveau, maar hoogvliegers hebben we nauwelijks. Slechts vijf procent van de Nederlandse leerlingen haalt bijvoorbeeld het hoogste rekenniveau; in een land als Engeland is dat achttien procent. ‘Dit lijkt erop te duiden dat het Nederlandse onderwijs wel goed in staat is om zwakke leerlingen op het basisniveau te brengen, maar moeite heeft om getalenteerde leerlingen te laten excelleren’, concluderen onderzoekers van de Universiteit Twente. ‘Het academische landschap is net zo vlak als Nederland zelf’, schreef econoom Bas Jacobs jaren geleden al in De Groene Amsterdammer. Zijn diagnose: diepgeworteld egalitarisme.

Het onderwijs is dus een groot nivelleringsfeest. Maar in het regeerakkoord heet het nu dat Nederland ‘van goed naar excellent onderwijs’ moet. De grote sprong voorwaarts wordt niet langer gezocht bij scholen en scholieren die door het ijs dreigen te zakken – de twee procent ‘zwakke’ en ‘zeer zwakke’ scholen waar de inspectie de handen vol aan heeft, de leerlingen met ‘rugzakjes’ die remedial teaching krijgen. Het is tijd om talent uit te dagen, uitblinkers een pluim te geven en te streven naar ‘een ambitieuze leercultuur’. Dekker schakelde zelf een tandje bij door Aristoteles te citeren: ‘Excellentie is nooit toevallig. Niet het lot, maar je keuzes bepalen uiteindelijk je toekomst.’

Om die keuzes te faciliteren kwam de staatssecretaris in maart met twintig voorstellen om ‘toptalent ruim baan te bieden’. Slimme leerlingen moeten sneller door de basisstof kunnen gaan, extra vakken kunnen volgen of vakken op een hoger niveau kunnen afronden. Zo komt Dekker tegemoet aan kritiek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (wrr). ‘Ons onderwijs vertoont nog veel trekken van een industriële aanpak. Het lijkt nog sterk op een leerfabriek in plaats van een inspirerende leeromgeving’, stelt de raad in Naar een lerende economie.

‘In hun eigen groep zijn deze leerlingen vaak eenlingen. Ze denken veel na, maar zeggen weinig’

Er klonk ook kritiek. Een excellentiekeurmerk zet weinig zoden aan de dijk als je een cultuuromslag verlangt, zei hoogleraar onderwijssociologie Jaap Dronkers in de Volkskrant. En een woordvoerder van de Algemene Onderwijsbond sprak van ‘een Voice of Holland-achtige verkiezing’. ‘Laat er eerst meer geld komen.’ Dat komt er nu, mondjesmaat. Dit jaar wordt er tien miljoen extra geïnvesteerd, onder meer in excellentieprogramma’s. En om toppers in de dop te leren herkennen moeten meer leerkrachten speciaal getraind worden. Als scholen hun talenten geen speciale aandacht geven, dan kan de Onderwijsinspectie ze straffen met het predikaat ‘zwak’, als het aan de staatssecretaris ligt. ‘Ik vind het hoog tijd dat de grijze deken van gelijkheid er eindelijk af gaat. Verschil mag er zijn.’

Het afgelopen decennium is het Nederlands onderwijs in de ban geraakt van het e-woord. De doorgaans in ronkend Engels gedoopte excellentiedrift sloeg eerst toe in het hoger onderwijs, waar university colleges, honours programs en excellence tracks als paddenstoelen uit de grond schoten. Ook in het middelbaar onderwijs is differentiatie aan de bovenkant geen noviteit meer sinds de komst van hoogbegaafheidsprofielscholen, Technasia, tweetalige stromen, modulair onderwijs en sprintklassen.

Nu moet met het basisonderwijs ook het laatste bastion van het Nederlandse gelijkheidsideaal eraan geloven. Hoewel? ‘Voor de buitenwacht wordt het misschien nu pas zichtbaar, maar deze ontwikkeling is ook op basisscholen al jaren gaande’, zegt onderwijsadviseur Jan Kuipers. ‘Vooral onder druk van ouders, die steeds harder op de trom zijn gaan slaan.’ Volgens Kuipers is het basisonderwijs zelfs al verder dan het voortgezet onderwijs: ‘Daar staat de aandacht voor slimmere kinderen nog in de kinderschoenen. Vanwege de differentiatie via vmbo, havo en vwo denken leerkrachten dat ze in een klas te maken hebben met gelijksoortige leerlingen. Maar dat is een misvatting.’ Dat de niveauverschillen in een basisschoolklas nog veel groter zijn, maakt de uitdaging voor een juf of meester groter, zegt Kuipers. Maar het voordeel is dat ze hun klas vaak door en door kennen. ‘Het begint altijd bij de intentie van de leerkracht.’

Aandacht voor excellentie in het basisonderwijs was in 2007 al een speerpunt in de ministeriële Kwaliteitsagenda Scholen voor morgen. In 2009 kregen zo’n 350 scholen van toenmalig staatssecretaris Dijksma een subsidie voor een excellentieprogramma. Er waren echter zo’n 2250 scholen die een aanvraag indienden. ‘Dus ongeveer één op drie basisscholen wilde toen al iets met excellente leerlingen gaan doen’, zegt Nora Steenbergen van het Informatiepunt Onderwijs, Hoogbegaafdheid en Excellentie. Zij ziet de aandacht voor uitblinkende leerlingen snel toenemen. Hadden in 2007 nog maar tweehonderd basisscholen (drie procent) een speciaal programma voor slimme kinderen, inmiddels zijn dat er al duizend (vijftien procent), schat Steenbergen. Uit een steekproef van de Rijksuniversiteit Groningen in 2010 bleek zelfs dat al vier op de tien scholen gebruik maken van verrijkend lesmateriaal en dat één op de drie scholen een ‘plusgroep’ heeft voor bovengemiddeld begaafde leerlingen.

Het Educatief Centrum Theo Thijssen in Zutphen is zo’n school. De slimme leerling was lange tijd het ‘ondergeschoven kindje’ in het basisonderwijs, zegt directrice Anje Bechtel. ‘We zijn altijd erg druk geweest met leerlingen die extra aandacht nodig hebben. Maar ondertussen vielen er aan de bovenkant leerlingen uit. Als je geen aandacht hebt voor talent gaan deze leerlingen onderpresteren en zich vervelen. Dat kan omslaan in vervelend gedrag waar de hele klas last van heeft.’

Voor begaafdere leerlingen heeft E.C. Theo Thijssen daarom sinds dit jaar een plusklas. Op woensdagochtend komen dertien leerlingen uit groep 4 tot en met 8 bij elkaar om met uitdagende projecten ‘eruit te halen wat erin zit’. ‘Als deze leerlingen een rijtje sommen foutloos gemaakt hebben, heeft het geen zin ze nog eens vier rijtjes te laten doen’, zegt Bechtel. Volgens haar is de plusklas een uiting van de koerswijziging in het basisonderwijs: ‘We denken steeds minder vanuit de groep en steeds meer vanuit het individu.’

Voor het lokaal waarin de plusklas samenkomt staat een zelfportret van een jonge Rembrandt op een schildersezel. Een overblijfsel van de themamaand geschiedenis, zegt Funda Bulut (34). Op alle andere dagen is ze de juf van groep 4, op woensdagochtend neemt ze de plusklas onder haar hoede. ‘Ik probeer ze te prikkelen en te leren elkaars talenten te benutten.’ Bijvoorbeeld door middel van projecten, zoals het bedenken van een geheimtaal of het maken van een stop-motion-film.

Een van de leerlingen in de plusklas is Cato (‘bijna acht’). In groep 4 leert ze vooral dingen die ze al weet, zegt ze. ‘Hier doen we echt moeilijke dingen, zoals kristallen maken van aluin.’ Het liefst zou ze de hele week naar de plusklas gaan: ‘Maar dan missen mijn vriendinnen me, want dan kan ik hun nooit meer wat uitleggen.’

‘De wereld van een basisschoolleerling is nog niet zo groot. Met één zo’n ochtend kun je hem al heel wat groter maken’, zegt juf Bulut in de pauze op een bankje in de zon op het schoolplein. Ook sociaal-emotioneel is de plusklas een uitkomst: ‘In hun eigen groep zijn deze leerlingen vaak eenlingen. Ze denken veel na, maar zeggen weinig. Nu zitten ze een ochtend tussen gelijkgestemden.’

Misschien wel de grootste uitdaging is om slimme kinderen te léren leren, zegt Bulut. ‘Omdat het hun altijd kwam aanvliegen, hebben ze dat vaak nooit geleerd.’ Hetzelfde geldt voor vaardigheden zoals presenteren: ‘Soms hebben ze in hun hoofd alles op een rijtje, maar komt het er een stuk moeilijker uit.’ Ook Levelwerk-bedenker Jan Kuipers benadrukt het belang van leren leren: ‘Een aanvullend lesje uit een boekje moet geen trucje zijn. Kennis hebben deze leerlingen genoeg. Wat eraan ontbreekt is de vaardigheid om tot leren te komen.’ Hij doelt op zogeheten meta-cognities als plannen, zelfreflectie, om hulp kunnen vragen en doorzetten. Funda Bulut herkent dat: ‘Ze bedenken bijvoorbeeld dat ze een Prezi-presentatie willen maken. Maar als het even niet lukt, zijn ze snel geneigd op te geven. Ik wil hun leren dat ze anderen om hulp kunnen vragen. Dat zijn ze niet gewend. Omdat het vaak vanzelf gaat, maar ook omdat ze er in hun eigen klas vaak alleen voor staan.’

De gelijkheidsdeken die volgens de staatssecretaris het onderwijs benauwt, blijkt al jaren geleden afgeworpen

Bulut volgt cursussen in de omgang met ‘excellente leerlingen’ en de school heeft een werkgroep, maar voor leerkrachten is het bijbrengen van deze vaardigheden een pittige klus, zegt Jan Kuipers. Ze zijn volgens hem geneigd de nadruk te leggen op kennis, om uit te leggen hoe het zit. ‘De lerarenopleidingen missen bovendien de boot als het gaat om de omgang met slimme kinderen. Het blijft bij keuzemodules en gastcolleges.’

het roept de vraag op wie eigenlijk die ‘toptalenten’ van Dekker zijn en hoe je ze kunt herkennen. Hoogbegaafdheid wordt gedefinieerd aan de hand van een IQ hoger dan 130. In beleidsplannen over excellente leerlingen gaat het echter meestal over de twintig procent best presterende leerlingen. Maar waarin? Uit het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen bleek dat ruim negentig procent van de basisscholen naar eigen zeggen leerlingen heeft die (hoog)begaafd zijn of een ontwikkelingsvoorsprong hebben, maar dat bij tachtig procent daarvan zo’n diagnose nooit formeel is gesteld.

Het signaleren van kinderen die meer uitdaging aankunnen is een ingewikkelde kwestie. ‘Talent’ is geen eendimensionaal cognitief begrip. Potentie is bovendien soms moeilijk te ontdekken omdat een deel van de leerlingen onderpresteert. Op E.C. Theo Thijssen is in een ‘excellentieprotocol’ vastgelegd welke kinderen in aanmerking komen voor de plusklas. Behalve de observatie van de leerkracht (vastgelegd door middel van een ‘signaleringslijst’) zijn de criteria van meetbare aard: IQ, toetsuitslagen en Cito-scores. Een van de redenen daarvoor is dat gesprekken met ouders die menen dat hun kind in de plusklas thuishoort erg lastig kunnen zijn, legt directrice Bechtel uit. ‘Ik ben allergisch voor al te veel toetsen. Maar ouders willen graag weten waar een school zich op baseert.’

Jan Kuipers ontwikkelde een veelgebruikt protocol om hoogbegaafdheid mee te herkennen. Maar ook hij meent dat het begint met het gezonde verstand van de leerkracht: ‘Zo’n protocol is niet meer dan een hulpmiddel om professionele intuïtie transparant te maken en inzicht te krijgen in specifieke leerbehoeften.’ Hij maakt het onderscheid tussen leerlingen die goed presteren en een stabiel sociaal-emotioneel zelfbeeld hebben, en begaafde leerlingen met aanvullende pedagogische of didactische behoeften. Die eerste groep redt zich wel, maar kampt met ‘aangeleerde luiheid’. Zij moeten vooral leren leren. De tweede groep, ongeveer vijf procent van de leerlingen, is een risicogroep. Door onzekerheid en het gevoel anders te zijn dan de rest zijn het vaak buitenbeentjes.

Ouders pleiten vaak voor speciale klassen of zelfs aparte scholen voor deze kinderen. Die zijn er sinds 2007, in het zogeheten Leonardo Onderwijs, bedoeld voor hoogbegaafde kinderen die vastlopen in het reguliere onderwijs. Op het hoogtepunt, in 2010, waren er meer dan zeventig scholen met een Leonardo-klas. Recent kwam de door interne conflicten geteisterde Leonardo Stichting echter in het nieuws door een faillissement.

Jan Kuipers is kritisch over de afzonderingsstrategie. Zijn motto is: samen waar het kan, apart waar het moet. ‘Hoe hoger je IQ, hoe meer je afwijkt van de norm, hoe lastiger je het als kind hebt omdat je je anders voelt dan de rest. Maar de wereld is nu eenmaal zoals-ie is. Daar moet je mee leren dealen en die veerkracht ontwikkelt een kind beter in een heterogene setting.’ Kuipers maakt één uitzondering, voor kinderen met een zeer hoge intelligentie en een grote aanvullende zorgvraag, bijvoorbeeld omdat ze lijden aan het syndroom van Asperger. ‘Maar dan hebben we het over speciaal onderwijs.’

De grijze gelijkheidsdeken die volgens de staatssecretaris het Nederlands onderwijs benauwt, blijkt al jaren geleden afgeworpen. Steeds meer scholen geven leerlingen ‘boven de streep’ aangepast lesmateriaal of aanvullende lessen. Een voorhoede, meent Dekker: ‘Nu is het zaak dat dit overal in Nederland gebeurt, op alle scholen, voor alle leerlingen die meer in hun mars hebben.’

Zijn excellentieretoriek doet die ambitie echter meer kwaad dan goed, lijkt het. Straks zijn gewone leerlingen niet gewoon meer, klinkt het soms vertwijfeld. Maar dat een land dat uitblinkt in het verheffen van achterblijvers ook oog heeft voor de leerlingen die het (te) makkelijk afgaat, is niet meer dan logisch. ‘Misschien moeten we maar af van die “besmette labeltjes” zoals “hoogbegaafd” en “excellent”’, zegt Jan Kuipers. ‘Het klinkt al snel elitair. Je moet verschil wel erkennen, maar ondertussen horen deze kinderen er gewoon bij in het reguliere onderwijs.’

Scholen stuiten ondertussen vooral op praktische bezwaren. De mogelijkheden om leerkrachten vrij te roosteren en bij te scholen zijn beperkt, net als de middelen om speciale lesmethoden aan te schaffen. ‘We moeten het voorlopig doen met kopietjes’, zegt Funda Bulut van E.C. Theo Thijssen. Bovendien zitten plusklasleerlingen het overgrote deel van de schoolweek in hun eigen groep. Dan schiet compacten en verrijken er nog wel eens bij in. ‘Maatwerk leveren is makkelijker gezegd dan gedaan.’ Een predikaat of een cultuuromslag helpt daar weinig bij.

Hoe scholen omgaan met begaafdere leerlingen is zodoende vaak een kwestie van improviseren. De parlementaire enquête van de commissie-Dijsselbloem heeft weliswaar duidelijk gemaakt dat van bovenaf opgelegde onderwijsvernieuwingen weinig goeds hebben gebracht, maar het alternatief heeft ook een keerzijde. De arrangementen die scholen aanbieden zijn erg divers, ze komen vaak ad hoc tot stand, er is weinig bekend over wat wel en wat niet ‘werkt’ en lang niet alle scholen hebben een gespecialiseerde leerkracht om de kar te trekken. De PO-Raad (de sectororganisatie van het primair onderwijs) wil er dan ook voor waken dat er te veel met losse flodders geschoten wordt. Voorzitter Rinda den Besten: ‘We moeten niet lukraak plannen bedenken, maar goed bekijken wat we willen bereiken en hoe we dat kunnen doen.’ Ook de wrr waarschuwt: ‘Nu worden er slechts hap-snap nieuwe inzichten ontwikkeld, die nauwelijks worden getoetst op hun geschiktheid en overdraagbaarheid.’

Wat bovenal ontbreekt is een gedeelde visie op wat er eigenlijk onder ‘excellent onderwijs’ en ‘excellente leerlingen’ moet worden verstaan. De aandacht is nu vaak te eenzijdig gericht op meetbare doelen, in het bijzonder op het verhogen van taal- en rekenprestaties, stelde de Onderwijsraad vorig jaar in het rapport Een smalle kijk op onderwijskwaliteit (2013). Veel minder aandacht is er voor vakken als geschiedenis, economie, filosofie en cultuureducatie. Uitblinken kan bovendien ook op niet-cognitief gebied, bijvoorbeeld in culturele sensitiviteit. Maar, benadrukt de raad: ‘Een klein land kan niet in alles excelleren.’

Dat de toptalentplannen van Dekker gevoed worden door internationale rankings (die slechts gebaseerd zijn op taal- en rekenprestaties) en dat die plannen op hun beurt moeten leiden tot een top-vijfpositie op de onderwijswereldranglijst (de ambitie die het regeerakkoord uitspreekt) belooft in dit opzicht weinig goeds. Jan Kuipers waarschuwt: ‘Het gaat in het onderwijs tegenwoordig te vaak over “opbrengstgericht werken”: de beste van de klas, de beste school van het land, het beste land van de wereld. Dat is een linke ontwikkeling. Je moet ook recht doen aan creativiteit, zelfbeeldontwikkeling en sociaal gedrag. Ook een slimme leerling is veel meer dan de optelsom van Cito-scores.’


Beeld: (1) Hoe scholen omgaan met begaafdere leerlingen is vaak een kwestie van improviseren (Jordi Huisman/HH). (2) De Leonardo-klas van basisschool Het Kompas in Harderwijk (Jordi Huisman/HH).