Er schuilt een wonderlijke, aandoenlijke schoonheid in McCartney III: wie Paul McCartney hoort zingen en spelen op zijn nieuwe soloplaat, krap vijftig jaar nadat de Beatles debuteerden, hoort duidelijk waarom hij in de eerste plaats muziek ging maken. Dit is geen album zoals Johnny Cash, David Bowie en Leonard Cohen dat in hun nadagen maakten, waarin de naderende dood een prominent thema werd en de zang kraakte en piepte – McCartney III is een album dat draait om plezier, om lichtheid, en dat zijn toonsoorten die McCartney nog altijd moeiteloos kan roepen.
Het schijnt zo gegaan te zijn: begin maart maakte McCartney zich, zoals bijna elk jaar, klaar voor enkele grote zomeroptredens, onder meer op het Glastonbury-festival. Corona zorgde er niet alleen voor dat zijn agenda plotseling leeg was, maar beperkte ook zijn bewegingsvrijheid. Van het ene op het andere moment kromp zijn wereld tot een boerderij in Sussex, waar hij met zijn dochter Mary en haar familie neerstreek. De ex-Beatle kon terecht bij een nabijgelegen studiootje. Op de bonnefooi ging hij sleutelen aan oude opzetjes voor nummers, aan flarden die hij op zijn iPhone had verzameld, aan onuitgewerkte melodietjes die hij in de loop der jaren gemaakt had. Zijn doel was naar eigen zeggen niet om een album te maken, McCartney (1942) kon gewoon niet zonder muziek. En toen hij plots elf nummers had afgerond die gevoelsmatig bij elkaar pasten? Tja, toen kon hij ze natuurlijk het best toch op een nieuwe plaat zetten.
Het woord ‘sleutelen’ wekt overigens een experimentele indruk, terwijl McCartney III vooral een toegankelijk album is geworden. Pakkende akoestische gitaarriffjes, heldere drums, soms een speels keyboardloopje of losse blazers tussendoor: de instrumentale lagen zijn niet schokkend of onverwacht, zo zijn ze ook duidelijk niet bedoeld, maar ze creëren wel een ongedwongen sfeer, vol melodieën die zich direct in je hoofd nestelen. McCartney’s stem is ietwat versleten in vergelijking met vroeger, het bereik is minder groot, soms is er een barstje te horen, maar dat maakt weinig uit: moeiteloos – en zonder gastartiesten – neemt hij ons mee naar de jaren zeventig en zestig, bijvoorbeeld wanneer hij op het sterke Pretty Boys vertelt over een fotograaf die een boyband vastlegt. En op een opzwepend volgend nummer roept hij zonder gêne op to seize the day, seize the day: ‘You helped me to realize that love was the greatest prize/ I only had to open my mind.’
Het zoetsappige is nooit ver weg, maar tegelijk laat McCartney zien hoe bewonderenswaardig goed hij zulke muziek kan maken zonder klef te worden, hoe makkelijk hij nog altijd voortborduurt op de warmte van eerder werk zonder in een herhalingsoefening te vervallen. McCartney III is geen slotstuk van zijn oeuvre, geen zwanenzang waarin alles van de afgelopen decennia vervat zit. Dit album is een teken van zijn nog altijd bruisende energie. Over de toekomst van de muziekwereld is veel onduidelijk, maar één ding ligt volgens mij vast: zodra het festivalseizoen weer begint, staat McCartney te trappelen om het podium op te stappen.
Paul McCartney, McCartney III