Daarna volgen de merknamen Maarten ‘t Hart (4), Kluun (5), Kees van Kooten (6), Adriaan van Dis (7), Hella Haasse (8), Heleen van Royen (9) en Paul van Loon (10). Dat blijkt allemaal uit een groot merkenonderzoek dat half juli is verricht door Hendrik Beerda van Hendrik Beerda Brand Consultancy. Beerda zorgde al eerder voor opzienbarende krantenkoppen als: 'André van Duin is het bekendste cultuurmerk’, of: ‘Elfstedentocht bij Nederlanders populairder dan Olympische Spelen’.
Hendrik Beerda weet dat allemaal dankzij een onderzoeksmodel dat hij samen met de Universiteit van Amsterdam ontwikkelde en dat een nogal mulischiaanse naam draagt: BrandAlchemyTM. Dit geheime wonderwapen ‘onderzoekt elk merk op veertig factoren’. Dat klinkt een beetje als garages die beloven dat je auto bij de grote onderhoudsbeurt op negentig punten wordt gecontroleerd. Ik zou al moeite hebben om vijftien kenmerken van de nieuwe Grote Drie - Jan Terlouw, Carry Slee en Harry Mulisch - te formuleren. Zoals ik bij lange na geen negentig auto-onderdelen kan opnoemen.
Hendrik Beerda meldt trouwens nergens in zijn rapportage wie nu eigenlijk de opdrachtgever is geweest van zijn operatie. Ik mag toch aannemen dat hij het niet voor z'n lol doet, en wel iets beters om handen heeft dan mensen om half zeven te bellen met de vraag of ze vijf namen van schrijvers kunnen noemen (‘Wát?! Een schrijver? Carry Slee, nou goed. En nu opgedonderd, want het eten staat op tafel.’) Zelfs het CPNB zit er niet achter; die meldt het nieuwtje niet eens op z'n site. Zou Beerda het dan toch op eigen houtje hebben gedaan? Met als doel om… het (overigens nogal voskuileske) ‘merk’ Hendrik Beerda wat bekender te maken?
Los van de motieven, maakt het onderzoek wel degelijk iets duidelijk. Namelijk dat de kinderboeken-‘merken’ veel bekender zijn dan grotemensenboekenmerken. Zo onderzocht Beerda ook welke literaire prijzen mensen kennen. De Gouden Griffel staat met vlag en wimpel bovenaan. En dat terwijl de ondervraagden (1250 koppen groot - dat is een goedgevulde Grote Zaal van het Concertgebouw) allemaal boven de achttien zijn.
Goed. Jan Terlouw dus. Lééft die dan nog, ben je geneigd te vragen. Jazeker, en in tegenstelling tot Mulisch schrijft hij zelfs nog, al heeft hij daar de hulp van zijn dochter bij nodig. Het is echter de vraag of die representatieve groep van 1250 respondenten dat weet, en iets anders gelezen heeft dan Oorlogswinter (1972) en Koning van Katoren (1971).
Dat de jeugdliteratuur bij Jan Met De Pet bekender is dan volwassenenliteratuur kan twee dingen betekenen: dat ze alleen in hun jeugd gelezen hebben, of dat alleen hun kinderen lezen. Of allebei natuurlijk. In alle gevallen is de conclusie: fictie is voor kinderen.
Volwassen worden betekent het systematisch uitschakelen van allerlei menselijke functies om een volwaardig lid van de mensengemeenschap te kunnen worden. In de prehistorie kon dat pas wanneer je kon vissen en jagen, in de Middeleeuwen wanneer je koeien kon melken, en tegenwoordig wanneer je begrijpt wat er bedoeld wordt, als iemand schrijft dat een merk ‘een relevant onderscheidende positie moet innemen ten opzichte van de concurrentie: de merkpositionering’, en dat ‘deze merkpositionering wordt gerealiseerd met de ontwikkeling van merkpersoonlijkheid en merkprestatie’.
We staan er misschien niet altijd bij stil, maar overal in de welvarende delen van onze aarde brengt een aanzienlijk deel van de bevolking zijn dagen door met soortgelijke zinnen, opgedreund in vergaderzalen, in conferentie-oorden, voorgelezen naast powerpointpresentaties en gedrukt in nota’s en verslagen.
Dat is niet leuk. Dat is zelfs bijzonder onplezierig. En hoewel de spelers van dit geestdodende spel dat zelf ook weten, en er in stilte aan kapotgaan, kunnen ze er niet mee ophouden. Ze zitten nu eenmaal in een waardesysteem waarin uitgeholde taal voor professioneel doorgaat en verbeelding en taalplezier voor kinderachtig. Zoals elk waardesysteem is ook dit arbitrair. In de Oudheid en Renaissance stelde je in het maatschappelijke verkeer pas iets voor als je gedichten kon schrijven, metrisch, op rijm en vol slimme verwijzingen naar de Klassieken. Een beetje een staatsman had voor z'n dertigste een aardig oeuvre geschreven. Tegenwoordig is het schrijven van gedichten een volstrekt legitieme en geaccepteerde reden om medelijden of minachting voor iemand te voelen.
Tot in de negentiende eeuw hadden geleerden een album amicorum, waarin hun contacten eigen bijdragen schreven. In onze cultuur is dat verschijnsel alleen nog in zwang onder meisjes van negen: het poesiealbum.
Poëzie en verbeelding zijn verbannen naar het domein van de kindertijd. Ooit schreef en las elke politicus. Nu is er in heel ambtelijk Den Haag geen mens meer te vinden die dat nog doet. Afgezien van Jan Terlouw dan.