
Toen ik begin 2017 de Amerikaanse auteur Colson Whitehead sprak naar aanleiding van zijn bekroonde slavernijroman The Underground Railroad, leek hij vooral uitgeteld door alle aandacht en zei hij meermaals dat hij verlangde naar een dutje op zijn hotelkamer – tot het gesprek op slavernij kwam. Direct ging hij iets meer rechtop zitten, in mijn herinnering werd zijn stem ook prompt een stuk harder. ‘Toen mijn boek net uit was, zeiden mensen: weer een boek over slavernij. Is dit nou wel nodig? Hebben we dat met 12 Years a Slave niet al gehad? Zulke reacties zijn very, very ignorant. Als je denkt dat het verhaal van ons verleden nu wel verteld is, let je echt helemaal niet goed op, we zijn hier nog niet over uitgepraat.’
Iets soortgelijks moet de Canadese schrijfster Esi Edugyan (1978) gedacht hebben, want haar laatste roman Washington Black is eveneens gesitueerd in de nadagen van plantageslavernij en net als bij Whitehead volgen we hier een slaaf die op onvoorziene wijze ontsnapt uit een gruwelijk bestaan. Nog een parallel: net als The Underground Railroad kan Edugyans slavernijroman op veel bijval rekenen. Washington Black werd wereldwijd geprezen wegens het bruisende verhaal en het belangrijke onderwerp, er volgden talloze vertalingen en een shortlistnominatie voor de Man Booker Prize 2018.
Dat valt gedeeltelijk te begrijpen: Washington Black heeft een wervelend hoog tempo, de roman gaat over een, inderdaad, heel wezenlijk thema en verzandt nergens in een overdosis slavenleed. Sterker nog, het plantageleven dient eigenlijk alleen als vertrekpunt voor alles wat zich daarna ontvouwt. De elfjarige Washington Black, geboren in 1818 en zichzelf beschouwend als uitsluitend een ‘veldneger’, lijkt weliswaar aanvankelijk voorbestemd om tot zijn dood op de strikt gereguleerde suikerplantage in Barbados te werken, maar al vrij snel verschijnt Titch, de vriendelijke, idealistische broer van Blacks genadeloze ‘meester’. Titch is bioloog, ontdekkingsreiziger en uitvinder, hij heeft het over weinig liever dan over de heteluchtballon, en hij kiest Washington Black uit als zijn nieuwe assistent. Kortom, de nobele Titch geeft de kansloze slaaf een nieuw leven, wat best ontroerend wordt beschreven: voor de tot dan toe onderdrukte Black is werkelijk elke indruk nieuw. Samen gaan ze op pad, de wetenschapper en zijn assistent – maar al gauw dreigt er gevaar van buitenaf, er sterft een familielid, het idealisme vervliegt, ze vluchten samen, Titch verdwijnt plotseling, Washington is helemaal op zichzelf aangewezen en moet, tamelijk symbolisch, vanaf nu alleen zijn weg zoeken.
Zo samengevat lijkt Washington Black wel erg vol, en dat is het boek ook. Volgens de achterflap betreft het hier een ‘ongelooflijk avontuur’, maar zelfs die omschrijving klinkt als een understatement. Zeker tegen het einde tuimelen de gebeurtenissen over elkaar, er dienen zich ongeloofwaardige plot twists aan, enkele verhaallijntjes en personages worden onaf terzijde geschoven. En hoewel dat soms slordig aanvoelt, bleef ik aanvankelijk nog wel rap doorlezen: tja, zo gaat het in de werkelijkheid ook, mensen komen en verdwijnen, wat staat er hierna te gebeuren? Het problematische aan Washington Black is alleen dat er ondanks alle belevenissen stilistisch noch psychologisch iets werkelijk interessants gebeurt. Steeds meer kreeg ik de indruk dat Edugyan zo werd meegesleept door haar schrijven dat ze op den duur amper vat kreeg op een overzichtelijke verhaalstructuur, of op de toon waarin Black alles terugblikkend in zijn ik-perspectief vertelt.
Dat is jammer, want het leidt ertoe dat elke emotie gemakshalve wordt benadrukt en uitgeschreven, en niet werkelijk vorm krijgt. ‘Mijn ogen brandden van schaamte en woede bij deze afwijzing’, staat er dan ineens, na een scène waarin die schaamte amper nader wordt omschreven, die wordt alleen medegedeeld. ‘De pijn ervan was schrijnend.’ En een halve bladzijde later: ‘Ik voelde hoe zich in mijn buik een touw van angst afwikkelde.’ Elders: ‘Bij de aanblik van zijn heldere, rustige ogen viel er een steen in mijn maag.’ Dingen worden ‘met hart en ziel’ verlangd, ogen ‘stonden zuur’ (hoe ziet dat er dan uit?), enzovoort. Nu kun je over een stroeve formulering hier en daar je schouders ophalen, je kunt zelfs beweren: ach, één expliciete zin kan duidelijk maken waar soms vijf vertragende, subtielere formuleringen voor nodig zijn, op die manier behoudt Edugyan dat voortrazende tempo in haar roman.
Inderdaad. Alleen is het gevolg wel dat dit proza iets schematisch behoudt, hoe beeldend het decor ook is. Die citaten zijn niet alleen nietszeggend, ze passen ook geenszins bij het perspectief van een vluchtende (of terugblikkende) (ex-)slaaf. De wereld van Black krijgt geen eigen idioom, geen persoonlijke kleur, er komt geen uitgesproken karakter naar voren. Sowieso biedt Washington Black voor zo’n ambitieuze, lijvige roman qua personages uiteindelijk teleurstellend weinig: mensen zijn ofwel heel duidelijk goed (die vriendelijke Titch) ofwel heel duidelijk fout (zijn broer de meester die geen kans onbenut laat om te vloeken op de ‘vuile negers, de hele dag stinkend naar suikerriet’). De bijbehorende eigenschappen worden voortdurend herhaald en veranderen nergens, er valt geen rafelrandje of intrigerend schemergebied te bespeuren.
Uiteindelijk is Washington Black een vlot, uitpuilend verhaal over een allesoverheersende vrijheidsdrang die je helaas zelden echt gaat voelen. Een verhaal over verbeelding waarin de verbeelding zelf niet op de proef wordt gesteld. Belangrijk onderwerp, zeker, vreemd maar eigenzinnig plot, maar met zulke karakteruitdieping komt geen enkel tijdperk of verhaal helemaal tot leven, hoe belangrijk het ook is.