
Hoe meer ik vorderde in de sf-roman Het boek van wonderlijke nieuwe dingen, des te sterker die twee vragen zich aan mij opdrongen. Niet alleen ontvouwt de vertelling – over een Britse zendeling die op een zeer verre planeet zieltjes wil winnen – zich traag en globaal, over de drijfveren van deze man met een religieuze missie blijft de lezer in het duister tasten.
De 33-jarige Brit Peter Leigh heeft een verleden vol drank, drugs en criminaliteit achter de rug, maar de ontmoeting met zíjn Beatrice brengt een ommekeer: hij ziet Het Licht. Als voorbeeldige, niet twijfelende predikant gaat hij verder door het leven. Wat hem bezielt om te solliciteren bij de Amerikaanse multinational Usic, een soort opvolger van Nasa en goed in logistiek en ‘investeren in mensen’, blijft onduidelijk. Sterker nog, Peter weet als hij door het bedrijf wordt benaderd amper waar Usic voor staat en wat de afkorting betekent. Een krant leest hij al lang niet meer en tv-kijken is ook taboe want tijdverlies. De Heer is zijn herder, en daar komt geen ironie bij kijken. Hij komt wel door de strenge Usic-selectieprocedure, zijn vrouw niet. De uitverkoren Peter mag als predikant de bevolking van Oasis, een planeet ergens in het heelal, het evangelie brengen. Hij heeft geen idee wie de Oasiërs zijn, hoe ze eruitzien en in hoeverre ze ‘menselijk’ zijn. Onvoorbereid neemt hij op Heathrow afscheid van zijn Bea (vlak daarvoor hebben ze op Bea’s nadrukkelijke verzoek nog in hun auto gevreeën – de lezer weet wel waarom, maar Peter natuurlijk niet), vliegt naar Orlando en vandaar begint de maandlange ruimtereis naar Oasis. De technologie, die op aarde niet veel meer lijkt te kunnen uitrichten omdat de nieuwe ‘zondvloed’ eraan komt, functioneert in de ruimte op wonderbaarlijke wijze: ‘Het schip was nog niet aan de gestuurde fase van de reis begonnen, maar was slechts door de alle natuurkundige wetten tartende technologie van de Sprong door tijd en ruimte gekatapulteerd.’
Op Oasis is een saaie menselijke nederzetting (de basis), duurt de dag 72 uur, regent het groen water in sierlijke slierten en wonen de schepsels tachtig kilometer van de basis in huizen rondom de vruchtbare akkers. De Oasiërs ruilen voedsel (wonderbaarlijke witbloem) voor pijnstillers, ontstekingsremmers en antibiotica. Als hij naar het stadje (‘Freaktown’) wordt gebracht, schrikt hij van hun gezicht. ‘Wat hij zag was de inhoud van een walnotendop, maar dan heel groot en wit-roze. Of nee, het leek nog meer op een placenta met twee foetussen – een misschien drie maanden oude tweeling, onbehaard en blind – die met de hoofdjes en de knietjes tegen elkaar lagen.’ Hun oog lijkt op een glinsterende champignon. Ze smachten naar het Woord van Christus, dankzij Peters verdwenen voorganger, legerpredikant Marty Kurtzberg. Er is nog een andere vermiste, de Italiaanse taalkundige Frank Tartaglione, die als Joseph Conrads legendarische Kurtz-figuur is weggezakt in een zelfgekozen isolement en ‘gekte’. Een interessant personage dat helaas maar een paar pagina’s lang zijn dronken waarheden mag verkondigen.
En ook Bea is boeiend. Ze is een verpleegster die de lezer slechts via haar mails aan Peter leert kennen. Langzaam maar zeker vervreemdt ze, door apocalyptische aardse rampen, van Peter en raakt haar geloof kwijt. Ze is zwanger, maar Peter staat daar nauwelijks bij stil. Zelfs als hij getuige is van een bijzondere bevalling onder de Oasiërs – het kind wordt uit het hoofd geboren – denkt hij niet aan Bea. Hij is losgekoppeld en raakt in de ban van het bouwen aan de kerk voor zijn kleine kudde ideale gelovigen in Christus. Deze lezer is dan al lang losgekoppeld van welke geloofwaardigheid ook achter deze wat weke religieuze sf. Die sf valt aan het slot als een duveltje uit een doosje aan duigen als Peter terug naar de aarde wil om zijn verdwenen Beatrice te zoeken.
Had Michel Faber maar de vertelsoepelheid ingezet van zijn dickensiaanse prachtroman The Crimson Petal and the White (2002) over een jonge prostituee die de hypocrisie van de Londense bovenlaag blootlegt. Nu zit de lezer opgesloten in een vurige zendeling, die pas als het te laat is weer naar ‘huis’ wil, waar dat ook is. Dat Big Brother Usic – het bedrijf dat alle mails van het Oasis-personeel controleert en kan tegenhouden – hem laat gaan, is geen verrassing, omdat zendeling Peter Leigh een ongevaarlijke naïeveling blijft.
Is het verbazingwekkend dat Faber met dit sf-boek komt, is het toeval of bespeur ik een trend? David Mitchells Tijdmeters speelt ook in een apocalyptische toekomst en behelpt zich met niet overtuigende fantasy. We gaan eraan, is de strekking. En Houellebecq schreef Soumission, een boek dat een islamitische Franse president in 2022 voorspelt. Bewust prikkelend vooruitzicht van een politieke Apocalyps? Het zou me niet verbazen. Een toekomstroman die een provocatieve uitnodiging is tot een vruchtbare denkexercitie verwelkom ik, maar de brave-hendrikroman van Michel Faber wekt bij mij niets op, behalve ergernis.

Michel Faber, Het boek van wonderlijke nieuwe dingen, Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema. Podium, 639 blz., € 24,50
Beeld: De brave-hendrikroman van Michel Faber wekt niets op (Eva Youren).