David van Dartel, Alessio en Filippo III, 2022. 30 x 45 cm © David van Dartel / Elliott Gallery, Amsterdam

Twee jongens rennen door een gemaaid korenveld, een heuvel op, de stengels kraken onder hun voeten. Een jongen zonder shirt heeft zijn hand op de rug van de ander gelegd, alsof hij hem naar boven wil helpen door een zetje te geven aan het witte katoen van zijn hemd, richting de wolken die boven op de heuvel drijven. Of misschien is het een speels duwtje, waarna ze door het gouden landschap tuimelen. Een paar tellen eerder moeten ze nog onder aan de glooiende heuvels hebben gestaan, elkaar uitdagend wie als eerste boven zou zijn. Ze telden af en renden zo hard omhoog dat het voelde alsof hun gewrichten zouden bezwijken, hun spieren haast sterker dan bot. Het was een wedstrijd zonder winnaar, het draaide om het zweven over het koren, dat ze uiteindelijk samen op de top zouden staan.

De eerste keer dat ik de foto zag was midden in de zomer op Instagram, sindsdien denk ik er op willekeurige momenten aan terug. Om het stilstaande beeld vormde zich in mijn hoofd een verhaal over twee jongens die zo goed met elkaar bevriend waren dat het onderscheid tussen vriendschap en liefde vervaagde. Op het moment van de foto wisten ze al niet meer wat ze precies van elkaar waren, en eigenlijk deed dat er ook niet toe. In het korenveld mochten ze zijn wie ze werkelijk waren, zonder verwachtingen of maatschappelijke druk, daar bevroeg niemand hun relatie, vrienden of geliefden – voor de samenleving twee uitersten, voor hen geen tegenstelling.

Het beeld op het Toscaanse platteland valt te vatten in een lange kunsttraditie. Het doet bijvoorbeeld denken aan de film Close van Lukas Dhont, de roman Zwemmen in het donker van Tomasz Jedrowski, Van Goghs Korenveld met maaier en zon – niet uitsluitend vanwege het korenveld, maar om de vergankelijkheid die Van Gogh ermee probeerde te vangen. Het komen en gaan van het veld, het komen en gaan van de twee gedaanten die omhoog rennen en na verloop van tijd ongetwijfeld zullen terugkeren in het dal. De wederkerigheid van het bestaan.

De foto van de jongens op de heuvel maakt deel uit van het tweede boek en de tweede expositie van David van Dartel, What Once Was. Stuk voor stuk zijn het beelden die, hoe langer je ernaar kijkt of erover denkt, in beweging komen. Een verhaal vormen. Zo filmisch, zo verfijnd, zo genadeloos liefdevol. Het zijn foto’s waarvan je het liefst onderdeel had willen zijn, waar je in wil verdwijnen. Met Alessio en Filippo, de jongens die de glooiende Toscaanse heuvels trotseren, wil je eigenlijk naar de top van de heuvel klauteren, naar de plek waar de grijswitte wolken overlopen in het hemelblauw, het uitzicht zien. Maar zoals het koren tot voor kort nog fier deinde in de wind, zal de gebeurtenis op korte termijn alleen nog een herinnering zijn – vereeuwigd op Van Dartels sensor.

David van Dartel debuteerde in 2020 met This Time Tomorrow, een boek en expositie waarin hij zijn vrienden op Vlieland portretteerde. Hij is autodidact, volgde één dag de master journalistiek maar wilde niet elk onderwerp vanuit dat waarheidsgetrouwe perspectief benaderen. Eigenlijk moest Van Dartel dat al geweten hebben: als dertienjarige kocht hij een camera omdat hij gek was van het werk van de Amerikaanse fotograaf Ryan McGinley. Drie jaar later verbleef hij voor het eerst bij familie op het Waddeneiland, zijn camera mee, hij fotografeerde vooral landschappen tot hij Sil, een eilander, leerde kennen. Ze raakten bevriend en tot op heden verschijnt hij geregeld in Van Dartels werk – noem hem zijn muze.

Dat onderstreept de kunstzinnigheid van zijn werkwijze, het oprekken van zijn, en onze, grenzen

Van Dartels vriendenpalet wordt in de jaren daarna uitgebreid. In de zomer verblijven ze op het eiland en fotografeert hij ze in zee, tussen duinen of riet, in het ochtendgloren of de schemering. Knuffelend, strelend, soms alleen, andere keren verstrengeld in elkaar, ontbloot, bedekt. De foto’s zullen voor sommigen haast erotisch aanvoelen, voor anderen eerder als de verbeelding van een liefdevolle vriendschap. Het debuut werd uitgegeven door Mendo en breed uitgemeten in diverse media. Het was mijn eerste kennismaking met Van Dartels werk en sindsdien verlang ik naar het soort kwetsbaarheid in zijn fotografie, mannen die breekbaarder zijn dan het Maxim Hartman-type. Van Dartel (1995) is daarmee een product van zijn generatie, dat is evident. Hij doorbreekt in zijn fotografie doorgaans de starre stereotypen rond masculiniteit door zijn modellen te transformeren tot personages, allen met een eigen plot. Zo keert Sil, de eilander, regelmatig terug in verschillende decors, en ook de titels van zijn werk bestaan simpelweg uit de namen van de modellen. Het werk van de jongens in het koren heet Alessio en Filippo III, alsof we ons in de derde vertelling van hun verhaal begeven.

In What Once Was lijkt Van Dartel te breken met zijn vorige werk, zonder dat overkoepelende thema te verliezen. In tegenstelling tot zijn eerste boek fotografeerde hij voor het tweede geen vrienden maar voornamelijk modellen. In een online documentaireserie vertelt Van Dartel dat hij na de positieve ontvangst van zijn eerste serie vastliep, een soort photographer’s block. Op Vlieland was fotograferen vrijblijvend, hobbymatig, maar door alle aandacht twijfelde hij plots aan alles – wie hij was, wat zijn werk betekende. Van Dartel zei eens dat hij onder meer inspiratie vindt in het werk van muzikanten als Ben Howard en Bon Iver, vanwege hun dwangmatige innovatiedrift. Om zichzelf los te wrikken moest hij, net als zij, rigoureus ingrijpen: zijn vrienden werden vervangen door modellen.

Door die wijziging voelde hij zich weer vrij, kon hij nieuw werk maken dat in het verlengde lag van zijn eerste serie. In What Once Was is meer ruimte voor landschapsfotografie – veelal iets met water – en details – een kikkergroene sprinkhaan op een hand bijvoorbeeld. De schijnbaar willekeurige afwisseling tussen die beelden in het boek leidt tot een onwaarschijnlijke interactie. Soms lijken losstaande beelden naast elkaar een nieuwe betekenis te vormen en versterken ze elkaar om onverklaarbare reden. Op veertien bladzijden vindt diezelfde wisselwerking plaats tussen fotografie en tekst, waarvoor Van Dartel samenwerkte met dichter Roelof ten Napel, die vorig jaar De Grote Poëzieprijs kreeg toegekend. Op de pagina naast de foto van de jongens in het korenveld schrijft hij:

Zoals kleur een weefsel is:
de groene handdoek op de donkerhouten kruk,
de bruinoranje tegels, in de verte
Dat alles raakt elkaar,
dit ik is een verzameling. En mijn randen
overlappen niet,
mijn zicht reikt verder dan mijn hand, het
geheugen
splitst me op. Daarin ben ik vier, vijf mensen.
Hoe zou ik dan geloven dat ik ophoud bij mijn
huid?
Er drijft een schaduw
op het graan, en ik ben zelf die schaduw,
ik zie hem vanaf hier.

Op de ene foto begeef je je in een mistig Schots bergmeer, op de andere onder aan krijtrotsen

Ten Napels bezielende schrijfstijl loopt over in Van Dartels foto’s als natte waterverf. Of zoals Van Dartel in het voorwoord schrijft: ‘Ten Napels teksten voelen als een representatie van mijn foto’s.’ In de expositieruimte van Elliott Gallery, gevestigd onder het spoor tussen Amsterdam Centraal en Station Sloterdijk, ontbreken de teksten van Ten Napel – en dat is een gemis. De foto wordt door de tekst opgetild, krijgt een extra dimensie. Maar de expositieruimte is klein en Van Dartel kon met zijn galeriehouder uit bijna tachtig foto’s slechts 26 werken kiezen. De foto’s hangen aan twee evenwijdige wanden in vier formaten. Ondanks de beperkte omvang vormt de selectie een wonderschoon geheel. Zodra je de galerie binnenstapt, waar de bakstenen om de paar minuten beven onder het gewicht van een wagon, waan je je in een universum waar je het liefst de hele dag zou vertoeven.

Waar de beelden in het boek op sommige pagina’s een interactie aangingen, gebeurt dat in de galerie doorgaand. Op de ene foto begeef je je in een mistig Schots bergmeer, op de andere waan je je onder aan de krijtrotsen bij Étretat. In bijna elke compositie ligt de nadruk op de jonge mannen, die vaak met ontblote torso poseren voor Van Dartels lens. Hij plaatst hen in het landschap, waardoor op sommige foto’s het leven uit het personage sluipt en alleen de contouren van het lichaam overblijven, als uit marmer gehouden. Fragiel en intiem, zonder clichématig te worden.

Op andere beelden zijn de lichamen personages, zoals op de foto van Alessio en Filippo in het korenveld. Het beeld is op klein formaat afgedrukt en hangt naast een foto van okergele bloesem voor een grijs-beige muur – dat denk ik althans, het beeld is abstracter dan de rest van zijn werk. Het is de stijl die Van Dartel zich verder eigen heeft gemaakt, terug naar waar hij zich in het hobbystadium in bekwaamde: beelden zonder mensen, van het platteland rondom Raalte, het Overijsselse dorp waar hij opgroeide en zijn eerste foto’s maakte. Maar de twee beelden hebben meer gemeen dan op het eerste oog lijkt. Je kunt er van alles in zien, en dat onderstreept de kunstzinnigheid van zijn werkwijze, het oprekken van zijn grenzen, van onze grenzen.

Wat verstaan we onder mannelijkheid? Wat gebeurt er als twee beelden botsen? Wat is de invloed van tekst op beeld? Met What Once Was laat Van Dartel ons dwalen door zeven landschappen in vijf Europese landen, zonder zijn vorige werk te verloochenen – jonge mannen blijven de basis. En telkens bekruipt je het verlangen om er onderdeel van te zijn, op die plek in die tijd, met Alessio en Filippo of eilander Sil. Maar de enige mogelijkheid daartoe is te blijven kijken, het verhaal in je hoofd te ontvouwen. Een schitterende ambigue werkelijkheid.

What Once Was van David van Dartel is t/m 24 april te zien bij Elliott Gallery in Amsterdam. Het boek is exclusief verkrijgbaar bij de galerie.