Roemenië, Boekarest, 20 januari. Demonstratie tegen de verandering van de anti-corruptiewetgeving © ROBERT GHEMENT / EPA / ANP

‘Wie slim is, zet zijn geld niet in op de EU’, waarschuwt de Bulgaarse denker Ivan Krastev. ‘Je zou kunnen stellen dat de Europese Unie (zoals wij die kenden) niet langer bestaat’, zo stelt hij zelfs in zijn boek After Europe, waarin hij de multivoudige crisis beschouwt die momenteel door Europa raast. ‘Zelfs EU-gezinde analisten lijken het erover eens dat de Unie misschien wel overeind blijft, maar dan niet met de huidige grenzen en niet binnen het huidige constitutionele kader.’ Krastevs visie lijkt niet aan dovemansoren gericht. Integendeel: het afgelopen jaar trok hij er in menig Europees land volle zalen mee. Maar na een eloquente analyse van de problemen die ons continent momenteel parten spelen, valt er een stilte. Het antwoord op de vraag hoe het verder moet met Europa blijft uit.

‘Vastberaden de grondslagen te leggen voor een steeds hechter verbond tussen de Europese volkeren…’, zo luidden de eerste woorden van het Verdrag van Rome waarmee in 1957 de Europese Economische Gemeenschap (eeg) werd opgericht. In de decennia die volgden zou de ‘ever closer union’-visie het Leitmotiv vormen van de ontwikkeling van het Europees project. De grondleggers van het samenwerkingsexperiment hadden een duidelijk doel voor ogen: vrede en stabiliteit bewaren op ons zo woelige continent. En met succes. De vrede kwam er, met horten en stoten weliswaar, in 2012 werd het project er zelfs voor bekroond met de Nobelprijs.

Maar zo snel als de realiteit verandert, kunnen dromen vervagen. De eurocrisis, toenemende sociaal-economische spanningen, de Brexit, de vluchtelingencrisis, de geopolitieke en cultuur-ideologische heroriëntatie van landen in Oost-Europa zetten de ontwikkeling van de Unie langs de lijnen van het ever closer union-uitgangspunt flink onder druk. Onderlinge verdeeldheid en institutionele spanningen zorgen voor groeiende scepsis omtrent de levensvatbaarheid van het samenwerkingsverband.

Overigens erkende de toenmalige voorzitter van de Europese Commissie Jacques Delors al in 1985 – een kleine dertig jaar na de oprichting van de eeg – in een speech dat er een groeiende twijfel bij de lidstaten leefde over wat het gemeenschappelijke doel van Europa moest zijn. Hij voorspelde dat Europa over dertig of veertig jaar een Unidentified Political Object (upo) zou vormen, een unie met een soort niet-geïdentificeerd politiek doel – ‘tenzij we er een entiteit van maken die elk van onze landen in staat stelt om van de Europese dimensie te profiteren en zowel intern te gedijen als zichzelf extern te handhaven’.

In een poging de geest van de stichters van het Europees project nieuw leven in te blazen pleitte de Franse president Emmanuel Macron in zijn presidentiële rede afgelopen jaar voor niet minder dan een ‘Europe refondée’, een heropgericht Europa. Macron, momenteel een van de vurigste pleitbezorgers van verregaande politieke en fiscale integratie van de EU-lidstaten, noemde de nationalistische tendensen in Europa in strijd met de geest en de principes waarmee het Europese project na de Tweede Wereldoorlog werd opgericht. De grote vraag is of deze naoorlogse principes en de ever closer union-droom nog wel geschikt zijn als leidende uitgangspunten voor het Europa van de 21ste eeuw. Of heeft samenwerking in Europa in onze tijd een ander Leitmotiv nodig wil zij kunnen voortbestaan en blijven bijdragen aan het culturele, economische en politieke potentieel van ons continent? Hoe is Europa geen upo?

Voor het antwoord op die vragen ging ik niet te rade in Parijs of Berlijn, maar sprak juist denkers uit de ‘periferie’ van Europa, waar filosofen en politici werken aan hun eigen toekomstscenario’s. In Midden-, Oost- en Zuid-Europa wordt ons continent momenteel geconfronteerd met zijn grootste economische, geopolitieke en cultureel-religieuze uitdagingen. Voor de verandering ging ik daar op zoek naar antwoorden op onze vragen over de toekomst van Europa.

‘Iedere vorm van Europese samenwerking staat of valt bij de common ground die landen al dan niet vinden, overeenstemming over wat men wil bereiken en met welke middelen men het beste tot dat doel kan komen’, zegt de Servische filosoof en politicoloog Ivan Vejvoda. Jarenlang was hij vice-president van het Duitse Marshall Fund, en deed hij grote expertise op het gebied van Europese integratie op. Het loopt al tegen elven wanneer wij op een donderdagavond na een lange dag in gesprek raken over de staat van het Europees project, maar Vejvoda is onvermoeid gepassioneerd.

‘Die common ground’, zegt hij, ‘is geen statisch gegeven: iedere generatie staat opnieuw voor de uitdaging en de verantwoordelijkheid om opnieuw uit te vinden. Toen men in de jaren vijftig van de vorige eeuw de eeg oprichtte, was het hoofddoel voor iedereen duidelijk: vrede en stabiliteit bewaren op het continent. Met het oog hierop hadden dezelfde landen enkele jaren eerder in Parijs al besloten tot de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Een volstrekt logische stap, gezien de afhankelijkheid van deze twee industrieën in die tijd en de rol die zij hadden gespeeld in diverse conflicten in de eeuw daarvoor. Het gemeenschappelijk ervaren doel (vrede) en het middel (de eeg) lagen direct in elkaars verlengde.’

Na de val van de Muur veranderde dat. ‘Toen vrede voor de jonge generaties een gegeven werd, verschoof de common ground van het project, terwijl de uitgangspunten waarlangs de instituten van de Unie zijn opgebouwd steeds dezelfde zijn bleven. Van de oorspronkelijke gemeenschappelijke wens tot vrede verschoof de focus van het samenwerkingsproject steeds meer naar ontwikkeling van de liberale markteconomie, economische groei en democratie. Hiermee veranderde het karakter van de EU en haar modus operandi wezenlijk, met alle kritiek en spanningen van dien’, zo reflecteert Vejvoda.

‘Het proces van harmonisatie en centralisatie heeft van de EU een superstaat op zich gemaakt, die te ver is weggedreven van zijn oorspronkelijke doelen’, stelt de Oostenrijkse conservatieve éminence grise Norbert Baron van Handel aan de telefoon vanuit Wenen. Van Handel geldt als een invloedrijke stem in zijn land. Hij onderhoudt nauwe vriendschappelijke relaties met diverse leden uit de huidige Oostenrijkse regering en het politieke establishment.

‘Begrijp me niet verkeerd’, zegt hij, ‘ik ben niet tegen de EU: het Europese project is het belangrijkste project van de afgelopen eeuw. Samenwerking in Europa is van wezenlijk belang. Maar momenteel functioneert de EU niet op de manier die Europa in mijn ogen verdient. Europa ontwikkelt zich namelijk steeds meer tot een systeem waarin landen gaandeweg worden gedwongen zich te voegen naar een geünificeerd en geharmoniseerd systeem zonder duidelijke identiteit dat wordt gedomineerd door een paar grote krachten: Frankrijk en Duitsland enerzijds en mondiale multinationals anderzijds. Voor de stem en de belangen van kleinere lidstaten – met name die uit Oost-Europa zoals Oostenrijk en Tsjechië – is steeds minder plaats.’ Dit gaat, vindt hij, ten koste van de identiteit van de verschillende samenlevingen in Europa.

Zijn visie dat Frankrijk en Duitsland te veel hun stempel drukken op de identiteit en op de werking van de Unie vindt bijval bij onder anderen de Hongaarse politicoloog Tamás Fricz. Die stelde: ‘De landen van Midden- en Oost-Europa die lid van de EU zijn geworden of zich daarbij willen voegen, moeten de navelstreng met het Westen doorsnijden, maar zonder zich los te maken van de fundamentele zaken die het continent bijeenhouden.’

Voor Norbert Baron van Handel is het behoud van de christelijke cultuur van levensbelang. ‘Europa kent een oude christelijke traditie; binnen die traditie is er altijd grote diversiteit geweest. Door de huidige ontwikkeling van de Europese Unie dreigen beide wezenskenmerken van onze Europese samenleving verloren te gaan.’ De Oostenrijker benoemt in een notendop een aantal van de belangrijkste onderwerpen die de komende jaren centraal zullen staan in het debat over de vraag hoe Europa moet worden vormgegeven: identiteit, de aangescherpte verhoudingen tussen Noord-, Zuid-, West- en Oost-Europa en bovenal de toenemende afkeer van het rationele, economisch-modelmatige denkkader dat de afgelopen decennia centraal heeft gestaan in de ontwikkeling en de sturing van de Europese Unie.

Van Handel meent dat Europa in elk geval een systeem van samenwerkende natiestaten dient te blijven, zoals de stichters het volgens hem bedoeld hebben: geen politieke eenheid met een gemeenschappelijke begroting. ‘Ik begrijp heel goed waarom Macron momenteel zo hamert op verdere economische, fiscale en politieke integratie. Dat heeft volgens mij niets te maken met een verlichte Europese gedachte, als wel met het feit dat hij de Duitsers en andere rijke landen wil laten betalen voor de Franse en Zuid-Europese tekorten. Macron is een intelligente man, maar zijn ideeën en de onderliggende motieven voor de EU en de eurozone zijn volgens mij heel verkeerd.’

De EU heeft alleen een toekomst als ze drastisch wordt hervormd en bureaucratisch opgeschoond, denkt hij: ‘De EU moet op de eerste plaats een framework bieden waarin de verschillende lidstaten en regio’s kunnen gedijen en samenwerken. Die samenwerking dient over niet meer en niet minder te gaan dan het bewaken van de veiligheid en het behoud van de identiteit van de Europese samenlevingen. Europa kan een Vaderland der Vaderlanden zijn, een systeem waarin veel verschillende Europese samenlevingen, ook de Britten, zich thuis voelen, en waarbij de samenwerking beperkt blijft tot een gemeenschappelijke veiligheidsomgeving en een markt voor de onderlinge handel.’

‘Als Europa vandaag en morgen werkelijk een mondiale speler wil blijven, dan is soft power niet meer genoeg’

Van Handel is geen doorsnee criticaster. Om de Oostenrijkse en Centraal-Europese identiteit te kunnen behouden, en ook om een nieuw evenwicht te creëren tussen de Frans-Duitse as en de periferie, ontwikkelde hij het plan voor de vorming van een Centraal Europese Unie, binnen de Europese Unie welteverstaan. Van Handel zet zich sinds enkele jaren intensief in om samen met de Visegrád-groep (een bestaande culturele en politieke alliantie tussen Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië), maar ook met landen als Roemenië en Slovenië, een hecht samenwerkingsverband te vormen. ‘Deze landen hebben historisch veel gemeen: cultureel, religieus en economisch. Ze zouden volgens mij veel meer moeten samenwerken en met één stem hun gemeenschappelijke belangen verdedigen in de Europese Raad. Alleen dan kunnen ze gezond tegengewicht bieden tegen de bestaande kernlanden en de Brusselse bureaucratie.’

In eigen land krijgt Van Handel steeds meer steun voor het idee, ook op regeringsniveau. Hij arrangeerde diverse ontmoetingen tussen Oostenrijkse politici en politieke leiders van omliggende landen om de samenwerking verder vorm te geven. Ook voerde de huidige premier Sebastian Kurz als minister van Buitenlandse Zaken al een beleid dat sterk gericht was op het aanhalen van de banden met de buurlanden en veel minder op de relatie met Duitsland en Frankrijk. ‘De afgelopen jaren is het debat over de toekomst van het Europees project nog hoofdzakelijk gedomineerd door Frankrijk en Duitsland, die de afgelopen decennia de kar trokken. Komend najaar zal Oostenrijk het voorzitterschap van de Europese Unie voor een half jaar op zich nemen. Daarna is Roemenië aan de beurt, gevolgd door Finland en Kroatië. De komende tijd zal Oost-Europa een veel sterkere stem kunnen krijgen’, zegt Van Handel. ‘Dit zal kunnen bijdragen aan een heel ander discours over de toekomst van de EU en aan een ander beeld van die Unie.’

Protest tegen de maatregelen van de Trojka, 10 januari, Thessaloniki © SAKIS MITROLIDIS / AFP / ANP

Zal de EU de komende jaren vervallen in een Unie van regionale allianties, gevormd op basis van identiteit, etniciteit of economische achterstelling? Afzonderlijke blokken met hun eigen (gedeelde) belangen, visies op waarden en hun eigen stem aan tafel bij de Europese Raad? Een dergelijk toekomstscenario voor de Unie wint momenteel niet alleen in Oost-Europa snel terrein. In het voorjaar van 2016 kregen de politiek leiders van de zuidelijke EU-lidstaten een officiële uitnodiging van de Griekse premier Alexis Tsipras om te komen praten over het idee om een Zuid-Europese alliantie te vormen.

Daar waar in Oost-Europa behoud van de eigen identiteit de belangrijkste drijfveer lijkt te zijn voor de vorming van een regionaal blok beogen Tsipras en de zijnen vooral een krachtige en eensgezinde tegenstem te bieden tegen de noordelijke lidstaten die hen de afgelopen jaren flinke economische hervormingen hebben opgelegd om de eurozone overeind te houden. Daarnaast spelen ook de fundamentele verschillen van inzicht tussen het noorden en het zuiden over de aanpak van de migratiecrisis een steeds prominentere rol.

Betrokken partijen willen weinig tot niets kwijt over de plannen, die zich vooralsnog in een ‘verkennend stadium’ lijken te bevinden. Feit is wel dat het idee van een unie waarin Zuid-Europese lidstaten zich verenigen bepaald geen eendagsvlieg is van een rebelse Griekse premier. Al in 2007 bepleitte de toenmalige Franse president Nicolas Sarkozy de vorming van een Mediterrane Unie. Hierin zouden de Zuid-Europese landen – inclusief Frankrijk – zich met verschillende Noord-Afrikaanse landen verenigen om veel intensiever samen te werken op tal van terreinen. Sarkozy’s voorstel kwam niet als een verrassing gezien de grote handelsbelangen van Frankrijk in de regio, maar het kon op weinig sympathie van de Brusselse instituten rekenen. De ‘Arabische lente’ en alle oproer die daarop volgde, deed het plan voorlopig in de ijskast verdwijnen, maar afgedaan werd het niet.

Er zouden diverse kritische studies worden verricht naar de voor- en nadelen ervan; de meest uitgebreide door Federica Bicchi, Associate Professor in International Relations of Europe aan de London School of Economics, in samenwerking met haar collega professor Richard Gillespie, verbonden aan de Universiteit van Liverpool. Een van hun belangrijkste kritiekpunten op het plan betreft het risico dat de positie van de EU en Europese verhoudingen worden ondermijnd. Laat dit nu precies zijn wat zowel Zuid-Europese politici als hun Centraal- en Oost-Europese collega’s tien jaar later met hun plannen voor regionale blokvorming in de kern beogen: de onderlinge verhoudingen binnen het Europese project veranderen, om de eigen belangen af te schermen.

‘Overal in Europa komen oude en nieuwe breuklijnen aan de oppervlakte’, constateert de Europa-gezinde Mircea Geoana, oud-voorzitter van de Roemeense Senaat. ‘Economische, maar ook etnische en religieuze breuklijnen. Ondanks alle mooie woorden over eenheid bewegen we in de praktijk al richting een Europa van meerdere snelheden en andere richtingen.’ Als je kijkt naar de grote diversiteit van culturen, opvattingen, standpunten en regionale belangen in Europa zijn er in de ogen van Geoana weinig mogelijkheden tot verdere integratie op de wijze die Macron bepleit. ‘Zeventig jaar geleden, na de horror van de Tweede Wereldoorlog, voelden men zich in de zes deelnemende landen (West-Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, België, Luxemburg – vb) veel meer verwant in hun gemeenschappelijk gevoel voor risico’s van verdeeldheid en voor de mogelijkheden van een verenigd Europa. Inmiddels is de EU geen zes maar 27 landen groot, en worden wij geconfronteerd met 21ste-eeuwse uitdagingen, zoals de migratiecrisis. Dit zorgt ervoor dat het gemeenschappelijk gevoel van risico’s en mogelijkheden veel meer versplinterd is’, aldus Geoana.

Toch is de snelle uitbreiding van de EU in de laatste vijftien jaar volgens hem niet het grootste probleem: ‘Natuurlijk is het zo dat de diversiteit van belangen een gemeenschappelijk programma bemoeilijkt, maar het echte probleem is dat we nog altijd samenwerken op basis van oude beginselen en met verouderde instrumenten. De systematiek van de werking van de EU is nog te veel gericht op de Frans-Duitse as. Deze focus was na de Tweede Wereldoorlog logisch en van wezenlijk belang, maar vandaag vormt ze een te smalle basis voor Europa, dat inmiddels een veel complexere eenheid vormt, en moet opereren in een complexere wereld.’

Mircea Geoana stipt een belangrijk punt aan, namelijk dat de basis en de vorm van het Europees project stammen uit een tijd waarin de focus lag op interne stabiliteit. Inmiddels liggen de uitdagingen van Europa niet in Europa zelf, maar buiten Europa. ‘Er is momenteel een grote mismatch’, vervolgt hij, ‘tussen de mondiale rol die Europa graag voor zichzelf ziet en de instrumenten die het voor zichzelf heeft opgetuigd om die rol adequaat te vervullen.’ Het wordt volgens hem tijd dat Frankrijk en Duitsland beseffen dat Europa niet meer voornamelijk om hen draait en dat zij, wanneer ze Europa zo blijven domineren zoals zij de afgelopen tijd hebben gedaan, het continent wel eens kunnen verzwakken.

‘Lang heeft de Europese Unie met soft power en handelspolitiek haar stempel op de wereld kunnen drukken’, zegt Geoana. ‘Met zo’n aanpak heb je genoeg aan landen met een grote economie en een gedeelde set van waarden; dan kun je met Frankrijk, Duitsland en Nederland – met Amerika als grote steun en toeverlaat – een eind komen. Maar als Europa vandaag en morgen werkelijk een mondiale speler wil blijven, dan is soft power niet meer genoeg. Dan zal het ook andere strategieën en middelen moeten inzetten. En dan zal het in het geopolitieke spel landen als Polen en Roemenië net zo hard nodig hebben als Frankrijk of Duitsland.’

Een heroriëntatie van het zwaartepunt van Europa: volgens Geoana zou het goed zijn als we ophouden te denken in termen van de oude Europese Frans-Duitse kern waar meerdere perifere regio’s omheen liggen. ‘Ik denk dat we in Europa zowel door onze geschiedenis als door onze geografische omstandigheden nu eenmaal veroordeeld zijn tot een Europa van meerdere kernen en meerdere periferieën. Als we in Europa werkelijk effectief willen samenwerken zullen dat moeten respecteren.’

De termen ‘kern’ en ‘periferie’ zijn in zijn ogen flexibele begrippen waar we ons niet op moeten blindstaren. ‘Geografisch ligt Roemenië wellicht in de periferie van de EU, maar geostrategisch vormt het momenteel om verschillende redenen een kernland van de Unie.’ Vervolgens trekt hij het onderwerp breder. ‘Roemenië kent een van de hoogste internetsnelheden van de wereld en wat veel mensen in West-Europa niet beseffen is dat wij op technologisch vlak in sommige opzichten tot de top van Europa behoren. Op andere onderwerpen behoren we juist weer tot de uiterste periferie. Dit geldt voor veel landen.’

Hij begrijpt heel goed dat er steeds meer stemmen op gaan voor een andere invulling van het Europese project. ‘Ik denk niet dat we alles kunnen harmoniseren, zoals men lang heeft gewild, en dat zou ook niet goed zijn. Laten we in plaats daarvan bouwen aan een framework waarin we de vele verschillen in Europa constructief en strategisch kunnen inzetten en ze voor ons kunnen laten werken, in plaats van dat we er breuklijnen door laten ontstaan omdat we geforceerd alles in een mal willen gieten. Voor zo’n framework is nodig dat we in harmonie elkaars verschillen respecteren. Laten we beginnen om daar afspraken over te maken.’

Wenen, 30 januari. De Oostenrijkse bondskanselier Sebastian Kurz met de Hongaarse minister-president Viktor Orbán in gesprek over de EU ©  Georges Schneider / Imago Stock & People GmbH / HH
‘Voor een nieuwe, toekomstgerichte visie op Europa hebben we nieuwe leiders nodig, die de publieke angst durven weerstaan’

Zullen de breuklijnen van etniciteit, gevoelens van verloren identiteit en regionale economische belangen de komende decennia de grenzen en de werking van het Europese project bepalen? Of is een nieuwe benadering van het ever closer union-Leitmotiv mogelijk, zoals die van Mircea Geoana? Een benadering waarin niet, zoals de afgelopen decennia, harmonisatie als doel centraal staat?

Terwijl Ivan Krastevs sceptische visie over de toekomst van het Europese samenwerkingsproject nog in mijn achterhoofd resoneert, ontmoet ik in de lobby van een Amsterdams hotel Milo Djukanovic. Hij was van 1998 tot 2002 president van Montenegro, waarna hij nog vier termijnen diende als premier en zijn land naar het Navo-lidmaatschap dirigeerde; vorige maand werd hij opnieuw tot president gekozen. ‘Europese samenwerking is erg belangrijk, voor het continent zelf en voor de wereld’, zegt hij. Door zijn ervaringen met de bloedige oorlog in voormalig Joegoslavië in de jaren negentig ziet hij de nieuwe neiging tot blokvorming langs oude breuklijnen als een gevaarlijke ontwikkeling. ‘Dat zal de voorbode zijn voor het Europa-oude-stijl en daar moeten we volgens mij voor waken.’

‘Europa heeft zelf heel, heel donkere perioden in het verleden gekend, maar de manier waarop het na de oorlog de weg tot samenwerking heeft gevonden is een voorbeeld voor de wereld’, zegt hij. ‘Europese leiders hebben de verantwoordelijkheid om deze erfenis, dit voorbeeld, goed te onderhouden en door te geven aan de toekomstige generaties. Europa staat, net als andere gebieden in de wereld, voor grote sociale, ecologische en politieke uitdagingen. En de enige mogelijkheid om die aan te gaan is samen, op basis van een grotere visie. Een visie die de individuele belangen overstijgt.’

Op de korte termijn kan Hongarije volgens Djukanovic bijvoorbeeld weigeren om samen te werken op het gebied van vluchtelingen, maar wie verder kijkt dan de waan van de dag ziet dat massamigratie de komende decennia een nog veel grotere sociale uitdaging gaat worden dan ze vandaag vormt. ‘Geen enkel land in Europa zal in z’n eentje deze uitdaging kunnen aangaan, laat staan het tij keren.’

Djukanovic is optimistisch over de mogelijkheden om Europese landen te laten samenwerken. Hij zou zijn land dan ook graag in de nabije toekomst zien toetreden tot de Europese Unie. ‘Er is veel op de werking van de EU aan te merken, maar als ik, vanuit Balkan-perspectief, moet kiezen tussen aansluiting bij de Russische invloedssfeer of de Chinezen die met hun nieuwe Zijderoute steeds meer invloed op mijn land en buurlanden proberen uit te oefenen, dan is Europa nog steeds verreweg de beste optie.’

Wel is Djukanovic kritisch ten aanzien van onze huidige generatie leiders. ‘De Europese politieke elite gedraagt zich veel te veel als managers. Zij zijn getraind op het handhaven van de status-quo. Daarbij spreken zij veel te veel een managerstaal – zonder verbeelding en inspiratie. Voor een nieuwe, toekomstgerichte visie op Europa hebben we nieuwe leiders nodig. Mensen die de durf hebben om de publieke angst te weerstaan en die met nieuwe verhalen samenlevingen weten te inspireren om over hun eigen problemen en hun eigen dagelijkse werkelijkheid heen te kijken.’

Wanneer ik hem vraag welke elementen die nieuwe verhalen volgens hem moeten bevatten, en op basis van welke uitgangspunten Europese samenwerking de komende decennia vorm zal moeten krijgen, denkt hij lang na. ‘Het is altijd goed om te leren van het verleden’, zegt hij dan, ‘maar laat nieuwe leiders vooral inspiratie putten uit het nu. Laat ze focussen op de samenleving van nu en de uitdagingen waar we nu mee te maken hebben, maar ook op de mogelijkheden van nu. Huidige pro-Europese leiders grijpen nog te veel terug op argumenten uit 1945. Dat jaar ligt bijna net zo ver weg als het jaar 2100, te ver van ons vandaan om werkelijk te inspireren.’

‘Er is de afgelopen jaren veel gefocust op wat er niet goed loopt in Europa, en dat is begrijpelijk. Maar laten we niet vergeten wat we allemaal hebben, wat er wél goed gaat’, benadrukt de Servische filosoof Ivan Vejvoda. Ook moeten we niet uit het oog verliezen hoeveel Europese landen gemeen hebben. Door de huidige politieke ontwikkelingen worden vooral de tegenstellingen tussen West- en Oost-Europa belicht. Maar laten we niet vergeten hoe ‘westers’ de landen in het oosten waren voor hun tijdelijke gevangenschap achter het IJzeren Gordijn, en hoe snel zij na de val ervan ook weer de slag naar het Westen maakten. ‘Men spreekt vaak van westerse waarden, maar in feite zijn dit Europese waarden, die ook in Oost-Europese EU-landen beleefd en gesteund worden’, zegt Vejvoda.

Een verkiezingsoverwinning voor Viktor Orbán in Hongarije, of voor de nationalistisch-conservatieve partij Recht en Rechtvaardigheid (PiS) in Polen moeten we volgens hem dan ook niet meteen interpreteren als een de-Europeanisering van deze landen. Er zijn zeker ontwikkelingen om ons zorgen over te maken, maar het levert ons niets op om deze landen als minderwaardig te zien, of minder Europees.

Voor een constructieve weg voorwaarts zijn twee zaken van fundamenteel belang, zegt Vejvoda. ‘Ten eerste zullen we moeten werken met dat wat we wél delen. Dat verdwijnt namelijk niet, ook niet nu deze zaken soms ondergesneeuwd raken doordat het accent te veel ligt op de verschillen en deelbelangen. Gemeenschappelijkheden en verschillen op belangrijke terreinen als de rechtsstaat en de economie bestaan naast elkaar. Laten we dat erkennen, laten we de gemeenschappelijke angsten en bedreigingen, maar vooral – en dat is veel belangrijker – de gemeenschappelijke dromen gebruiken om samen verder te komen.’

Daarnaast moeten leiders dicht bij de samenleving staan, wil men de Europese samenleving en het grote project van samenwerking laten slagen. ‘Zeventig jaar geleden kon de nieuwe Europese orde nog van bovenaf worden opgelegd, die was nog een project van wijze, visionaire staatsmannen’, zegt Vejvoda. ‘In onze tijd zal dat niet meer kunnen. Iedere samenleving staat of valt bij het draagvlak van haar burgers. En bij het bouwen aan het Europa van morgen heeft iedereen een verantwoordelijkheid. Politici, wetenschappers, de media, burgers.’

In de praktijk staan de meeste Europese burgers nog mijlenver van het Europees project. Het debat over toekomst en de ontwikkeling ervan wordt dan ook vooral nog beheerst door politici en technocratische beleidsambtenaren. Natuurlijk zijn er pogingen ondernomen om de burger directer in contact te brengen met ‘Europa’ – de belangrijkste is de oprichting van een Europees Parlement. Maar wie de opkomst bij de laatste paar Europese verkiezingen beziet, moet concluderen dat er tussen Europeaan en Europees project nog een wereld te overbruggen valt.

Voorafgaand aan haar lezing aan de Radboud Universiteit Nijmegen vertelt de Duitse historica en filosoof Ulrike Guérot hoe dit volgens haar komt: ‘Europese samenwerking is tot nu toe vooral een project van overheden geweest, niet van de burger zelf.’ Guérot meent niet alleen dat een Unie met een Frans-Duitse kern geen toekomst meer heeft, ze denkt dat we zelfs de natiestaat als uitgangspunt los moeten laten: ‘De natiestaat als politiek-bestuurlijke entiteit is eigenlijk helemaal geen natuurlijke entiteit voor Europa. Ons continent is door de eeuwen heen eigenlijk altijd een lappendeken van regio’s geweest, die in verschillende constellaties onderdeel waren van een groter geheel. Maar Europa heeft ook een groter geheel nodig, een structuur die de verbondenheid tussen de verschillende culturen recht doet en zich meer met de burger verbindt.’

Haar oplossing is radicaal: ‘Om een Europa te creëren dat van ons allemaal is en waarin mensen zich, ondanks hun grote verschillen met elkaar verbonden kunnen voelen, zal Europa een directe republiek moeten worden.’ In 2014 was zij dan ook een van de oprichters van het European Democracy Lab, dat ijvert voor de creatie van een politieke entiteit die voor meer verbinding en gelijkwaardigheid zorgt tussen de Europese volkeren, maar waarin deze met al hun verschillen naast elkaar kunnen leven. ‘Door de eeuwen heen heeft men elkaar in Europa vaak bevochten – uit angst voor elkaar of voor verandering. Maar na de strijd en de verdeeldheid kwam ook altijd weer de zoektocht naar verbinding.’

Haar Europese Republiek is op dit moment nog een utopie, zo erkent zij zelf ook. Maar dat was het huidige Europese project ook lange tijd, toen het zeventig jaar geleden het levenslicht zag. Wellicht is dat wat het verleden, het heden en de toekomst van Europa uiteindelijk kenmerkt: samen door een diep donker dal gaan, om uiteindelijk datgene mogelijk te maken wat niemand tot dat moment voor mogelijk had gehouden.


Dit artikel is mede tot stand gekomen met steun van Fonds 1877