Geachte heer Henk Kraima, directeur van de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek. Ik las vanochtend uw rede uitgesproken ter gelegenheid van de presentatie van het thema van de boekenweek 2001. Daarin lanceerde u een aantal suggesties die mij in opperste staat van verwarring hebben gebracht. Ik heb uw woorden meerdere keren moeten lezen om mezelf te overtuigen dat ik niet gek was en het Nederlands nog altijd machtig. Na herlezing kwam ik uiteindelijk tot de conclusie, met permissie, dat niet ik maar u gek moest zijn geworden. U zegt op te willen komen voor multiculturele auteurs. Zo stelt u voor de Nederlandse literaire prijzen voortaan open te stellen voor auteurs die niet in het Nederlands schrijven. Een verblijf in Nederland of het bezitten van een Nederlands paspoort moet voldoende zijn. Zo kan een Chinees die in het Chinees over China schrijft maar zijn boek in het Nederlands laat vertalen en op het Damrak woont, ook de Ako- of Librisprijs winnen. «Als deze auteur niet tot de Nederlandse literatuur wordt gerekend, tot welke dan wel?» vraagt u zich af. Mijn antwoord luidt: tot de Chinese.

Ziet u, er bestaat een weinig flexibel criterium dat maakt dat je wel of niet tot de Nederlandse literatuur gerekend kunt worden, en dat is nog steeds schrijven in de Nederlandse taal. Om de Nederlandse identiteit te hebben daarentegen hoef je als Chinees niet per se in het Nederlands te schrijven. Wonen op het Damrak, bezitten van een paspoort of een strippenkaart, vieren van koninginnedag — het zijn elementen die wat mij betreft best mogen tellen. Op het eerste gezicht kan uw krankzinnige voorstel prikkelend en vooruitstrevend lijken. In feite is het niet alleen krankzinnig maar ook desastreus voor de Neder landse taal en literatuur. Hiermee ontmoedigt u een hele generatie multiculturele auteurs die van plan was zich het Nederlands meester te maken teneinde het grote avontuur aan te gaan dat schrijven in een andere taal betekent. Daaren tegen moedigt uw ideetje vele vormen van luiheid en gemakzucht aan. Voor de Nederlandse literatuur zou dit een ontwikkeling zijn die de multiculti-verrijking van de laatste jaren in een acute verarming omzet.

Geachte heer Kraima, ik weet waarover ik praat en waarom ik uw proefballonnetje gevuld met zure lucht vrolijk wens door te prikken. Ik ben tot op het bot multiculti: Fransman, geboren in Algerije, opa’s Spanjaard en Rus, kinderen Nederlands. Met veel moeite maar niettemin ongelooflijk veel plezier heb ik in uw taal leren schrijven. Sinds 1991 heb ik vijf boeken gepubliceerd. En bij iedere nieuwe verschijning werd ik vervuld van trots. Ik blijf immers de eerste Fransoos die een roman rechtstreeks in het Nederlands heeft neergepend. Mijn liefde voor de Nederlandse taal is sindsdien alleen maar toegenomen. Maar die voor Nederlanders zoals u, die zelfverloochening en terugtrekking prediken, is alleen maar afgenomen. Ik vind het componeren van teksten in het Nederlands zo boeiend en verrijkend dat ik sinds drie jaar alleen nog maar in uw taal schrijf. Van de 250 columns die ik jaarlijks publiceer, wordt er geen een in het Frans geschreven. Ik weet dat dergelijke argumenten door mensen zoals u schouderophalend worden ontvangen. Want mensen zoals u zijn vooral bezig een monument op te trekken voor het multiculturele drama dat de Nederlandse literaire en culturele identiteit dreigt te vervangen. Een soort blubbermassa van verkruimelde restjes, die niet meer kan verenigen en niet tot vereenzelviging met de literaire eigenheid uitnodigt. Als ik u was geweest had ik een meer voor de hand liggend voorstel verzonnen: net als in veel andere landen het geval is — stel een nieuwe literaire prijs in. Een soort Prix étranger die alleen aan auteurs die niet in het Nederlands schrijven wordt toegekend.

Hoogachtend,

Sylvain Ephimenco