‘Er zijn geen zondagen, alleen maar maan-dagen!’ Deze leuze is nog naargeestiger, beklemmender dan andere slogans van Pol Pot, zoals: ‘Wie niet snel genoeg vooruitkomt, wordt door het wiel der geschiedenis vermorzeld’ of: ‘Het is beter om per ongeluk een onschuldige te doden, dan een vijand te behouden.’ Die kreten behoren tot het standaardrepertoire van al dan niet linkse revolutionaire bewegingen. Maar het vooruitzicht dat er altijd gewerkt moet worden, dat het leven niets anders te bieden heeft dan zwoegen, dat moet zelfs de meest optimistische geest ontmoedigen. Vergeleken daarbij klonk, hoe cynisch ook, Arbeit macht frei nog hoopvol. In plaats daarvan beet Pol Pot zijn onderdanen toe: ‘Aan het werk tot aan je dood!’
Dat het communistische regime van de Rode Khmer Cambodja tussen 1975 en 1979 veranderde in één groot dwangarbeiderskamp, en dat de Cambodjanen hierbij als vliegen stierven, was iets wat in linkse kringen lang ten stelligste werd ontkend. Toegegeven, de stadsbevolking was naar het platteland gedeporteerd, maar dat was nodig om na de rampzalige Amerikaanse bombardementen de voedselvoorziening weer op gang te brengen. Bovendien waren de steden broeinesten van imperialistische en reactionaire gedachten en een liederlijke levensstijl. ‘In het Westen vloeien nu krokodillentranen. De hoerenkast is ontruimd, er is een grote schoonmaak gaande. Daar kunnen alleen pooiers bedroefd over zijn.’ Aldus de thans beroemde roman-schrijver Per Olav Enquist in 1975 in een Zweedse krant.
En De Groene Amsterdammer plaatste een interview van de Australische journalist Wilfred Burchett met prins Norodom Sihanouk – toen de marionet van de Rode Khmer – waarin deze verklaarde dat de ‘evacuatie’ van de bevolking vlekkeloos was verlopen. Iedereen die weg wilde, werd geholpen, families werden niet gescheiden, en wie in de stad wilde blijven, werd niet gedwongen te vertrekken. ‘Zolang zij geen spionnen of saboteurs waren werden ze met rust gelaten’, verklaarde de prins.
Al spoedig bleek echter dat vrijwel alle stedelingen werden beschouwd als ‘spion’ of ‘saboteur’, zodat iedereen onder erbarmelijke omstandigheden moest helpen bij het verbouwen van rijst en het aanleggen van irrigatiewerken. Wie niet bezweek onder de ontberingen liep grote kans te worden gemarteld en vermoord omdat hij of zij, al dan niet bewust, een handlanger van de vijand was.
Hoewel nog altijd niet vaststaat hoeveel mensen er uiteindelijk slachtoffer werden van de Rode Khmer – de schattingen schommelen tussen 750.000 en drie miljoen (op een bevolking van minder dan acht miljoen) – was al snel duidelijk dat zich in het zorgvuldig van de buitenwereld afgesloten ‘Demokratisch Kampuchea’ een volkerenmoord voltrok. Berichten hierover werden afgedaan als cia-propaganda en het alarmerende boek van François Ponchaud, Cambodge année zero (1976) was volgens De Groene Amsterdammer hoogst twijfelachtig, aangezien van de auteur ook bekend was dat hij de Bijbel in het Khmer had vertaald.
Als linkse mensen in de jaren zeventig iets wilden zijn, dan was het ‘krities’. Maar zodra het ging om extreem-linkse regimes of ‘bevrijdingsbewegingen’ liet hun kritische zin hen vaak in de steek. Dat gold bijvoorbeeld ook voor de Zweedse delegatie die in augustus 1978, toen de terreur een hoogtepunt had bereikt, Cambodja bezocht en die bij thuiskomst meldde dat het een bijzonder vreedzaam land was waarin tevreden mensen uiterst gemotiveerd werkten aan een samenleving waar zogenaamd democratische landen in het Westen nog veel van zouden kunnen leren.
De Zweedse publicist Peter Fröberg Idling woonde en werkte jarenlang in Cambodja en ontdekte daar het reisverslag van de delegatie. ‘Hoe kun je dwars door een van de grootste massamoorden van de twintigste eeuw reizen zonder iets te zien?’ vroeg hij zich af. Hadden de delegatieleden, onder wie de bekende socioloog Jan Myrdal, simpelweg gelogen, of waren zij uiterst vakkundig voor de gek gehouden? Het antwoord op deze vraag is volgens de auteur niet zo eenvoudig te geven.
De glimlach van Pol Pot is een ‘literair’ be-doelde zoektocht in 262 fragmenten, waarin een aantal thema’s voortdurend terugkeert, zoals de geschiedenis van Cambodja, de persoonlijke ontwikkeling van Pol Pot, de zoektocht naar de Zweedse delegatie en hun motieven, het speuren naar de Cambodjaanse begeleiders van de delegatie en herinneringen van de in 1972 geboren auteur aan het linkse milieu waarin hij opgroeide. Aanvankelijk werkte dit enigszins op mijn zenuwen, maar na verloop van tijd liet ik me toch meeslepen door deze bizarre queeste.
Het sterke van het boek is dat het duidelijk maakt dat de Cambodjaanse geschiedenis complex is en dat de gruwelen van het Rode Khmer-regime een kluwen van oorzaken hadden. Ook laat Idling zien dat degenen die in het Westen het Cambodjaanse experiment verdedigden zich vastklampten aan de berichten in sommige media die overdreven waren. Niet iedere brildrager en elke bejaarde werd geëxecuteerd, ook bleek muziek niet verboden en was het eveneens onzin dat geen enkele vrouw meer menstrueerde. Nou, dan zouden die verhalen over massamoorden ook wel verzonnen zijn.
En wat die Zweedse delegatieleden betreft, die zagen gewoon wat ze wilden zien en bevestigden zo ongewild de woorden van Saul Bellow: ‘A great deal of intelligence can be invested in ignorance when the need foor illusion is deep.’