Wadul en zijn lotgenoten worden verdacht van het ‘creëren van onrust’ in het diepe zuiden van Thailand, waar al jaren een grimmige opstand woedt van Maleisische moslimrebellen. Ze zitten vast in het zogenoemde Verzoening Promotie Centrum in het militaire kamp Ingkhayut Borihan. Buitenlandse journalisten kregen onlangs tijdens een door de overheid georganiseerde persreis te zien hoe doeltreffend gevangenen behandeld worden. Verdachten worden ter plaatse niet alleen ondervraagd, ‘maar ook voorzien van een beter inzicht in het regeringsbeleid’. Onder meer door met hen ‘over hun problemen en de situatie in het zuiden te praten’ en ‘vrienden te maken’.
‘We beschouwen opstandelingen niet als criminelen, maar ze begaan misdaden uit onwetendheid en misverstanden over de overheid’, aldus luitenant generaal Udomchai Thammasarorat, bevelhebber van het plaatselijke commando. ‘We focussen nu op begrip scheppen, we zien hen als broeders.’ Het klinkt bijna zweverig.
De deuren van de individuele barakken gaan niet op slot en het volleybalveld biedt gelegenheid tot sportief, broederlijk vermaak. Maar het ligt er leeg en troosteloos bij. Hoewel de overheid meent dat de aanpak vruchten afwerpt, blijft de situatie in het zuiden van Thailand uiterst gespannen. Regelmatig vinden er, zoals eerder deze maand nog, moorden en bomaanslagen plaats. Die worden zelden opgeëist, maar door autoriteiten en media meestal direct toegeschreven aan de opstandelingen die strijden voor meer autonomie. Volgens de rebellen wordt de Maleisische moslimbevolking, die in het gebied de meerderheid vormt, door de overheid achtergesteld en gemarginaliseerd.
Het geweld heeft de laatste zeven jaar zeker 4600 levens gekost, veelal onder monniken, leraren en anderen die symbool zouden staan voor het Thaise regime. De veiligheidstroepen hebben regelmatig keihard en met weinig oog voor mensenrechten teruggeslagen. De uitgebreide bevoegdheden die de troepen hebben onder de noodtoestand die al sinds 2005 geldt wakkeren misbruik en wantrouwen aan.
Zo kunnen verdachten zonder aanklacht worden vastgezet. Zoals de mannen in het militaire kamp. Zij zeggen goed behandeld te worden, maar geen idee te hebben waarom ze daar zijn. Zeggen ze dat uit angst, schone schijn of net aangeleerde broederschap?