
Vorig jaar januari werden de uitkomsten van een meerjarig, multidisciplinair onderzoek als baanbrekende geschiedschrijving in boekvorm gepresenteerd. Hoewel al snel bleek dat de bewijsvoering knoeierij was, wordt het boek wereldwijd, en vooral in Amerika, nog altijd goed verkocht door de vijfde grootste uitgeverij ter wereld, HarperCollins. Toen ik, nog geheel onbevangen, vorig jaar januari aan het boek begon, na drie bladzijden al dingen tegenkwam die eenvoudigweg niet kónden kloppen, en dus besloot éventjes een en ander na te zoeken, kon ik niet bevroeden wat een rollercoaster van meer dan een jaar ik met de zaak voor de boeg had.
Ja, het gaat hier inderdaad om dat al zo veel besproken boek The Betrayal of Anne Frank van de Canadese schrijfster Rosemary Sullivan, op basis van het onderzoek van het zogenaamde Cold Case Team (CCT), naar een idee van filmmaker Thijs Bayens, die het hele proces ook op beeld vastlegde. Het onderzoek zelf stond vanaf het begin in 2017 onder leiding van mediamanager Pieter van Twisk, tevens directeur van het daarvoor opgerichte productiebedrijf Proditione Media bv. En dan had je nog Vince Pankoke, een Amerikaanse ex-FBI-agent. Samen stuurden ze een hele batterij researchers aan die overal zo veel mogelijk documentatie rond het onderwerp bij elkaar harkten. Ook werden allerlei specialisten en een speciale elektronische boekenkast op basis van een soort artificiële intelligentie ingezet. Met resultaat: een nieuwe verdachte van het verraad van de familie Frank! Hoewel er nauwelijks en alleen indirect bewijs was, vond de uitgeverij dat genoeg om op de achterflap van het boek te verklaren dat het ‘mystery’ van de zaak Anne Frank ‘finally solved’ was.
Na een jaar is die boude claim teruggeschroefd tot ‘meest waarschijnlijke hypothese’, maar is zij niet teruggenomen. Verdachte was, zoals inmiddels bekend, de joodse notaris Arnold van den Bergh. Als belangrijkste bewijsstuk moet een ooit aan Otto Frank gestuurd briefje gelden. In dit briefje werd de notaris anoniem beschuldigd van het verraad van de familie Frank en van allerlei anderen. Het team zou aangetoond hebben dat de inhoud van het briefje klopte. Van den Bergh zou lijsten met onderduikadressen, verzameld door de Joodse Raad, ingeleverd hebben bij het belangrijkste deportatieorgaan van de bezetter, de Zentralstelle für Jüdische Auswanderung.
De beschuldiging werd ingebed in plechtige platitudes over de moeilijke omstandigheden en keuzes van de notaris waarmee de lezer vermaand werd niet te oordelen en te reflecteren: wat hadden zij zélf in die situatie gedaan, gesteld voor de keuze onbekenden of hun eigen gezin te redden? Het lijkt nog altijd niet tot het team, de schrijfster en Amerikaanse uitgeverij door te dringen hoe ernstig de opgevoerde oorlogsmisdaad, indien waar, zou zijn geweest. Dat begrip een spijkerharde bewijsvoering echt niet kan vervangen. Tegelijk is de hypothese, waarin ervan uitgegaan wordt dat iedere jood die in 1944 nog vrij rondliep haast wel iets onoorbaars op zijn geweten moest hebben, problematisch. ‘Why wasn’t he in the camps?’ verwoordt Pankoke het in de aflevering van 60 Minutes van CBS over het onderzoek plompverloren.
Maar dit wisten we toch vorig jaar allemaal al, zegt u wellicht. Dat het onderzoek niet deugde was toch al aangetoond? Waren de conclusies en het bestaan van die lijsten met onderduikadressen niet al snel na de grootscheepse presentatie gehekeld door allerlei deskundigen, zoals professor dr. Johannes Houwink ten Cate? Hadden niet zes zeer ter zake kundige historici, onder leiding van Dr. Bart Wallet, twee maanden na verschijning van het boek al met hun kloeke Refutatie aangetoond dat het hele CCT-onderzoek van tunnelvisie en onkunde aan elkaar hing? Dat de bewijsvoering een wankel kaartenhuis was? Was de Nederlandse vertaling daarop niet door Ambo Anthos uit de handel gehaald?
Inderdaad. Klopt.
Alleen kom ik uiteindelijk tot een andere conclusie, namelijk dat ‘tunnelvisie en onkunde’ uiteindelijk nog een veel te coulant oordeel is. Er is sprake van verregaand bedrog. De historici bekeken tenslotte alleen de meest centrale beschuldiging, die van de notaris, en hoe geloofwaardig de onderduikerslijsten waren. Ze hebben geen boek-brede bronnencheck uitgevoerd. In augustus publiceerde ik dus mijn eigen rapport van tachtig pagina’s, in het Engels, op het joodse platform Jonet. Ik heb niet veel geïnterpreteerd, simpelweg gecheckt of de opgegeven, originele bronnen wel strookten met de meest cruciale claims in het boek. Wat de documentatie, verspreid over (soms besloten) archieven, prijsgaf was vaak iets heel anders, en niet zelden geheel tegenstrijdig aan de beweringen in het boek. Waar ik oorspronkelijk gedacht had met een weekje, hooguit twee weken factchecken wel klaar te zijn, kwam er geen eind aan. Uiteindelijk zou het een half jaar aan vrije tijd nemen.
Wie de hele bewijsvoering wil lezen, verwijs ik naar mijn rapport. Mijn conclusies zijn tot nu toe inhoudelijk onweersproken gebleven. Maar er is ook niet veel mee gedaan. HarperCollins is een half jaar geleden van al mijn bevindingen in kennis gesteld. Een reactie bleef uit. De gemeente Amsterdam, dat wil zeggen de verstrekker van honderdduizend euro aan het CCT, Ger Baron, reageerde uiteindelijk wel. Het Cold Case Team bracht in december nog een merkwaardig ‘Formeel Verweer’ op de Refutatie van de historici uit. Ditmaal moest zelfs de eerbiedwaardige geschiedschrijver Presser eraan geloven om door Van Twisk vermangeld te worden. Een van de meest trieste beschrijvingen uit zijn Ondergang gaat over ‘gerustellings’-post uit Mauthausen en post die nooit naar het oosten werd gestuurd − men wist niet waar het heen zou moeten − totdat alle brieven en pakjes op zeker moment een kamer van een Joodse-Raadkantoor vulden. Aan de hand van deze voor de kwestie niet ter zake doende passages poogde Van Twisk iets te zeggen over post uit Westerbork dat er op neerkwam dat de Joodse Raad zich wél met post bezighield: de bewering was dat de Joodse Raad via uitgaande post de onderduikadressen zou hebben verzameld. Hoe dan het adres Prinsengracht 263 op zo’n lijst zou hebben gestaan – het Achterhuis ontving geen post uit Westerbork − wordt nog steeds niet uitgelegd. De historici achtten het zinloos om hier nog op in te gaan. Dat gaf maar een false balance, waarin het zou lijken of er een gelijkwaardige discussie werd gevoerd. Eind 2022 was ik ook wel klaar met de zaak.
Maar toen verscheen januari jongstleden een nieuwe, licht herziene Engelse paperbackeditie. Er waren wat al te lompe formuleringen aangepast. Er waren nog wat ‘possibly’s’ ‘maybe’s’ en ‘probably’s’ ingevoegd. Maar alle bronvervorming werd gehandhaafd. Inclusief fouten die zelfs al waren toegegeven door Van Twisk en Pankoke. Dat maakt de afwijking op de bronnen definitief een moedwillige keuze van ten minste één persoon. Een kleine opsomming van maar een déél van de onrechtmatigheden, om een idee te krijgen.
Het hele beeld dat van de sluwe, slinkse notaris van den Bergh geschetst wordt is ontleend aan één bron. Of daarvan afgeleide bronnen. De enorme hoeveelheid schrijfsels van JW Anton Schepers − een gediagnosticeerd geesteszieke NSB’er die Van den Berghs praktijk in de oorlog annexeerde − die tot na de dood van de notaris geobsedeerd door hem bleef. Schepers zat tot in 1949 gevangen voor het verraad van notaris Van den Bergh. Omdat dit een bron is die in het verleden alleen per ongeluk serieus genomen is, wordt dit op allerlei manieren verhuld. Overigens is het hoogst waarschijnlijk gezien de stijl en inhoud én omdat hij de enige is met een motief, dat Schepers de auteur van het anonieme briefje is. Zeker omdat dit van eind jaren vijftig en niet uit 1945 stamt.
Aan een concentratiekampgetuigenis van een overlevende verzetsman over een enkele ontmoeting met een joodse vriend, wordt een compleet verzonnen verhaal toegevoegd over een tweede ontmoeting waar deze zou hebben toegegeven dat hij gemarteld is en doorgeslagen bij een verhoor. Dat staat niet in de getuigenis en alle documentatie spreekt de beweringen tegen.
Een omgekomen joods echtpaar dat na onderduik in Westerbork hun strafstatus afkocht, wordt ook van verraad beschuldigd, omdat ze de afkoop niet zouden hebben kunnen betalen, wat niet klopt. Net als het voorgaande verhaal alleen om een beeld van endemisch maar verzwegen joods verraad te schetsen. Hiervoor worden werkelijk ál hun gegevens verdraaid.
Otto Frank heeft niet gesteld, zoals wordt beweerd, dat hij het anonieme briefje kort na de bevrijding ontvangen had. De steeds opgevoerde zin ‘kort na de bevrijding van ons land’ schrijft de rapporterende rechercheur, een jaar na hun gesprek in 1963. Otto plaatste, getuige de zinnen die volgen, de ontvangst ‘rond de tijd dat de stichting werd opgericht’, en dat is 1957. Misschien meende de rechercheur dat de stichting was opgericht toen het dagboek werd uitgegeven, in 1947.
Er wordt een valse voorstelling van zaken gegeven van de inhoud van de agenda van Otto Frank. Er wordt meermaals een gevangenisbezoek in december 1945 opgevoerd aan de gedetineerde agent Gringhuis, een van de politiemannen die werd gearresteerd, om met hem over Van den Bergh te praten. Dit bezoek heeft bewijsbaar nooit plaatsgevonden, maar is makkelijk aantoonbaar gebaseerd op een oude leesfout van biografe Carol Ann Lee in 2002. Er is geen enkele andere bron. Omdat het bezoek nooit plaatsvond, is ook alles dat er uit voortkomt in hun theorie onwaar. Gringhuis had niets met Van den Bergh te maken en Otto Frank is er nooit met Ab Cauvern geweest.
Er wordt een cruciale zin omgedraaid in de brief die voor het eerst melding doet van het belastende briefje, in 1958. Er wordt verhuld dat Jo Kleiman, zijn oude vriend, compagnon, helper en medebestuurslid van de Anne Frank Stichting, het anonieme briefje gewoon eind 1957 of begin 1958 ontving, wat klopt met de kopie en alle andere objectieve gegevens. Opnieuw om het briefje maar in 1945 te kunnen plaatsen. De omgedraaide zin is de basis om te beweren dat Otto Frank Kleiman dertien jaar in het ongewisse liet over de verrader van hen allen, omdat Kleiman niet joods was. Hij zou dit wel met andere joden hebben besproken. Waar dit allemaal bewijsbaar niet waar is, kan dit als een antisemitische gedachtegang beschouwd worden.
Er wordt meermaals beweerd dat jodenjager Eddy Moesbergen zou hebben verklaard dat hij Van den Bergh zou hebben willen waarschuwen voor arrestatie. Er staat niets over een waarschuwing of iets wat daarop lijkt in de betreffende verklaring.
Uit het centrale, meest uitgebreide dossier in de zaak-Anne Frank, het Rijksrechercherapport van 1963-1964, zijn verklaringen genegeerd die haaks staan op de geponeerde theorie. En zo is er nog veel, veel meer.
Lees ook:
Natuurlijk had echt niemand van de gemeente Amsterdam, in de oorlogs-onderzoekstructuur, bij de betrokken archieven en het Joods Cultureel Kwartier kunnen bevroeden dat er zo enorm respectloos omgegaan zou worden met de geschiedenis van Anne Frank en de achtergrond van de holocaust. Het was niet vreemd om te denken dat het symbool Anne Frank wel tot voorzichtigheid zou aanzetten. Aanvankelijk enthousiasme voor het project van het CCT was ook niet zozeer naïef als wel open, welwillend: dat zijn de archieven voor iedereen waar mogelijk, en natuurlijk zijn ze niet verantwoordelijk voor wat gebruikers met de informatie doen. Maar het ongeloof na publicatie van het boek, dat aanvankelijk te begrijpen was, moet zich dan weleens omzetten in voortschrijdend inzicht.
Als de feiten worden aangereikt moet daar natuurlijk iets mee worden gedaan. Waar het voordeel van de twijfel over de goede intenties van het CCT, in het bijzonder de Nederlandse onderzoeksleider Pieter van Twisk, schijnbaar oneindig is, en er niets gedaan wordt om te kijken of dat wel terecht is, wordt dat op een zeker moment wegkijken, en leidt het zelfs tot afdekking. Rond de hele zaak blijft een gegeneerd, angstig geurtje hangen. Er wordt het liefst een beetje gesmoord of gebagatelliseerd. Dat kan te maken hebben met de agressieve beweringen vanuit Proditione en van de auteur over hun Gevaarljike Waarheden die blijkbaar onderdrukt moeten worden.
Niemand wil van cancelen of van boekverbrandingen beticht worden. Waar dat raakt aan trope van machtige joden die onwelgevalligheden onder de mat willen bullyen – zulke geluiden waren er al in overvloede op de socials! − ligt een antisemitische backlash al snel op de loer. Wrang is het wel, omdat de angst daarvoor precies is wat het boek Otto Frank toedicht in zijn zogenaamde afdekking van een joodse dader. Maar dat is geen reden om afzijdig te blijven waar er nazaten van de belasterde in hun eentje machteloos staan tegenover een gehaaide mediabespeler en een Amerikaans megaconcern. En dan zijn er ook nog onschuldige holocaustslachtoffers die als een soort figuranten worden opgevoerd om op basis van verdraaiingen verraadsuggesties aan op te hangen, die helemaal geen nazaten hebben om voor ze op te komen. Als je dat negeert, waar sta je dan wel voor?
Het project heeft bij aanvang een ‘innovatiebijdrage’ van honderdduizend euro van de gemeente Amsterdam ontvangen. Die legitimatie heeft de deuren geopend naar meer financiering en breed vertrouwen. In de oorspronkelijke subsidieaanvraag aan de gemeente was van toegezegde medewerking van instellingen en archieven samenwerking gemaakt, waarin de deskundigen in dienst van die archieven als ‘consultants’ van het team werden opgevoerd. Dat had de indruk van wetenschappelijke toetsing gewekt, die in werkelijkheid ontbrak.
De verstrekker van de ton, Chief Technology Officer van Amsterdam, Ger Baron, had de aanvraag niet of nauwelijks gecheckt. Zoals pas veel later bleek, had hij ook nagelaten om wat voor voorwaarde dan ook te stellen, waardoor er ook geen basis tot terugvordering was. Behalve dan, dixit de inmiddels afgetreden wethouder Shula Rijxman bij haar laatste raadsvergadering, als er bewijs zou zijn van inhoudelijke fraude. Dat gedocumenteerde bewijs had ik haar echter al een half jaar eerder gestuurd. Wat ik niet begrijp is het taboe om bedrog te benoemen voor wat het is. Typisch was het interview met Houwink ten Cate in de Volkskrant ter gelegenheid van zijn afscheid van het Niod. De professor, die als eerste kritiek op de theorie over het verraad van de notaris en de lijsten met onderduikers in het bezit van de Joodse Raad had gegeven, wilde nog wel even kwijt dat hij de suggestie dat het CCT door hebzucht gedreven zou zijn ‘voos’ vond. Collega-historici valt men niet af, vond hij, ‘want alle historische oordelen zijn voorlopig en evenveel waard’. Ja hoor.
David Barnouw zegt, ter gelegenheid van de nieuwe uitgave van zijn boekje Anne Frank en het verraad, geïnterviewd door Jonet over de kritiek op het Cold Case Team: ‘Je vraagt je af of het Cold Case Team een halsmisdaad heeft gepleegd, zo verbeten waren de reacties. Als je eist dat een boek niet meer verkocht mag worden, ligt het verbranden van boeken op de loer; dat schijnt men niet te beseffen.’ Het is een slecht onderzoek, zegt hij, maar de fouten zijn interpretatiefouten. Fraude, legt hij uit, is bijvoorbeeld bronvervalsing. Maar hoe kun je verzinsels toevoegen aan verklaringen ‘interpretaties’ noemen?
De werkelijke reden voor dit stuk is de actuele situatie: een potentieel probleem, een gevaar dat een nog veel ergere, blijvende bronvervuiling kan opleveren, van veel grotere impact dan het vermaledijde boek zelf. En dat is de dataset.
Een dataset is de verzameling van alle digitale documenten die horen bij een onderzoek. Voorafgaand aan het CCT-project had Proditione het Amsterdamse Stadsarchief beloofd dat hun dataset aan het archief geschonken zou worden. Dat was dus geen voorwaarde − want die waren er dus niet − maar een aanbod van Pieter van Twisk geweest. Oorspronkelijk had het archief de ‘pakhuizen’ documenten uit binnen- en buitenland verwacht waar Van Twisk bij verschijnen van het boek over gerept had tegen Gerri Eickhof op het Journaal. ‘Hele bergen!’ Het bleek uiteindelijk te gaan om 8600 scans, die gestript waren van metadata en dus moeilijk herleidbaar zijn.
De aanstaande collectie nam eindeloos tijd om uit te zoeken: in augustus was het materiaal overgedragen en het is nog niet ontsloten. Ook zijn er nog formaliteiten af te handelen met Proditione. Voorlopig houdt het CCT dus zeggenschap over wie er toegang tot de dataset krijgt − en daar hoor ik beslist niet bij. Er zitten CABR-documenten tussen (ten behoeve van vertalingen van andere onderzoekers overgenomen clandestiene kopieën). Er zitten besloten documenten van andere archieven in, en de kopgeldbriefjes die Pankoke ‘spontaan’ gevonden had in het NARA in Washington. Van alles dus.
Maar toen ik op het Stadsarchief vernam dat een kwart van de dataset bestond uit door het Cold Case Team zélf geproduceerd materiaal, ging me een licht op. Het betrof de Engelse vertalingen waar zowel Pankoke als Sullivan mee gewerkt hadden, transcripten van de gefilmde interviews, uitwerkingen, notities van researchers. Ineens begreep ik de schenking. En het verklaarde iets waar ik over gepiekerd had. Ik kon me, ondanks hun opstelling, namelijk nog steeds niet goed voorstellen dat zowel Sullivan als HarperCollins bewust meegewerkt hadden aan zulk bronbedrog.
De Engelstalige documenten uit de elektronische boekenkast móesten haast wel al alle verbasteringen bevatten. Was aan de vertaling van de memoires van Van Hoeve, bijvoorbeeld, het verzonnen tweede bezoek al toegevoegd? Dat de vertaling van de Kleimanbrief ondeugdelijk was, wist ik al. Maar hoeveel vervorming is er eigenlijk aangebracht via werkdocumenten? Was daar controle op? Thijs Bayens heeft zich nooit inhoudelijk met het onderzoek beziggehouden. Pankoke leest geen Nederlands, daarom moest alles voor hem worden vertaald. De zoon van Thijs Bayens, Joachim, heeft veel van het vertaalwerk gedaan, maar het valt op dat de vertalingen waar het meest mee mis is, zoals de brief van Kleiman, expliciet geannoteerd worden als vertaald door het CCT in plaats van door hem. Pieter van Twisk heeft in de eindfase in zijn eentje over de hele dataset beschikt, en die aangeleverd. Tot nu toe heeft er bij mijn weten geen vergelijkende controle plaatsgevonden tussen het materiaal van het CCT en de scans van de originele documenten in de dataset.
Voor het Stadsarchief de dataset uiteindelijk als collectie ontsluit, naar ik begrepen heb eerst niet online, zal dus er echt eerst een degelijke vergelijking moeten worden gemaakt tussen alle originele documenten en de vertalingen en bewerkingen om te controleren of die wel met elkaar kloppen. De transcripten van interviews moeten getoetst worden aan het beeldmateriaal. Het is aannemelijk dat de uitgeverij heus inmiddels wel iets gevraagd heeft van bewijs, en dat hun dan de Engelse versie van documenten is getoond. En waar die strookten met de tekst, ja, dan kan al die wrevel, die dwingende rapporten uit Nederland, makkelijk afgeschreven worden als rarigheid uit een land waar de mensen nou eenmaal niet normaal met hun eigen verleden om kunnen gaan.
Het zou een ramp, maar heel voorstelbaar zijn, dat als de collectie in de toekomst wél online ontsloten wordt, en internationaal benut, de nieuwe, Engelstalige, makkelijk doorzoekbare en leesbare, maar waarschijnlijk gemanipuleerde CCT-documenten door gebruikers prioriteit zouden krijgen. En originelen − onduidelijke scans van getypte en gekopieerde proces-verbalen bijvoorbeeld − nooit meer worden bekeken. Waar er ook nu nog besloten documenten door archieven worden teruggetrokken uit de datasetcollectie, zal alleen de CCT-versie overbljiven. Waar opname in een archief documentatie feitelijk legitimeert, kan dan de bronfraude van het CCT middels het Stadsarchief worden witgewassen. En is de informatievervuiling helemaal niet meer te overzien.
Dat mag niet gebeuren.