Sociale bewegingen: progressieve politici, journalisten en wetenschappers waren er 25 jaar geleden dol op. Geen machthebbers of elites, maar achtergestelde groepen die hun lot in eigen hand namen, die zich op basis van gedeelde belangen of idealen inzetten voor maatschappelijke verandering. Daarbij keek men niet alleen naar traditionele groepen als arbeiders, boeren en landarbeiders of allerhande socialisten en wereldverbeteraars, maar ook naar nieuwe groeperingen als feministes, krakers, de vredesbeweging, milieuactivisten en derdewereldgroepen. Liefkozend werden ze de Nieuwe Sociale Bewegingen genoemd, een uit het Engels overgenomen term die zich in het Nederlands helaas niet liet afkorten.

Een kwart eeuw later hoor je er niet veel meer van. Dat komt niet doordat dergelijke bewegingen niet meer bestaan – laat staan dat hun bestaansredenen zouden zijn verdwenen – maar doordat het politieke en mentale klimaat is veranderd. Door de triomf van het neoliberalisme zijn we in de loop van de jaren negentig gaan geloven dat we in de best denkbare wereld leven en dat maatschappelijk protest hetzij afkomstig is van verwende types die liever lui dan moe zijn en niet willen meedoen aan de economische wedloop, hetzij het gevolg is van het feit dat er in onze samenleving hier en daar nog wat aan achterstallig onderhoud moet worden gedaan. Zo werd er bij de recente rellen in Frankrijk steeds gewezen op het falen van de overheid die bepaalde wijken en voorsteden aan hun lot had overgelaten. Weinig aandacht was er voor de woede en verlangens van de opstandige jongeren zelf. Wat extra geld, een banenplannetje hier, een buurtcentrumpje daar, dan hebben we het lek wel boven water.

Ook in Nederland blijkt er grote huiver te zijn om bijvoorbeeld organisaties van allochtonen te zien als een mogelijke nieuwe sociale beweging. Zulke bewegingen hebben im mers hun eigen eisen, die meestal niet corresponderen met die van de meerderheid van de bevolking. Bovendien gebruiken ze dikwijls ongebruikelijke actievormen, die moeilijk vallen in te passen in de overheersende vergader- en overlegcultuur.

Het is daarom goed dat niet iedereen de ogen sluit voor wat er in gemarginaliseerde maatschappelijke groepen leeft en dat er wetenschappers zijn die dergelijke bewegingen in kaart brengen en bestuderen.

Een voor dit soort onderzoek onmisbare in stelling is het aan de Amsterdamse Cruquiusweg gelegen Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), dat dezer dagen zijn zeventigjarig bestaan viert.

In dit kader werd op 2 december samen met het eveneens zeventigjarige Internationale Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging een colloquium georganiseerd met als titel Protestrepertoires in Nederland 1965-2005: Imitatie, vernieuwing en omvorming. Het lijkt een nogal academisch en theoretisch begrip, «protestrepertoires». Je kunt je moeilijk voorstellen dat de opstandige jongeren in de Franse banlieues vorige maand discussieerden over de vraag welke protestvorm ze die avond op het repertoire zouden zetten. Op het colloquium legde de historica Mieke Aerts uit dat dit begrip is gemunt door de Amerikaanse socioloog Charles Tilly, die erop wees dat sociale bewegingen zich door de eeuwen heen hebben bediend van een bepaald repertoire aan actievormen. Deze benadering heeft grote invloed gehad op het onderzoek naar sociale bewegingen, maar volgens Aerts is Tilly inmiddels teruggekomen op deze nogal statische aanpak, en benadrukt hij tegenwoordig dat je het begrip op dynamische wijze moet interpreteren: «Je moet eerder aan jazz- of straatmuzikanten denken dan aan het Concertgebouworkest. Het gaat meer om geïmproviseerde muziek, op het vrijelijk hanteren van bepaalde thema’s en akkoorden, dan om kant-en-klare cd’tjes.»

Sociale bewegingen grijpen bij hun acties wel terug op vormen die door oudere bewegingen zijn gebruikt, maar omdat zij opereren onder gewijzigde omstandigheden zullen die nooit voor honderd procent worden geïmiteerd en ondergaan zij veranderingen. Zo wees Mineke Bosch, historica en biografe van Aletta Jacobs, erop dat de vrouwenbeweging van rond 1900 – de Eerste Feministische Golf – zich voor haar symbolen en actievormen liet inspireren door zowel burgerlijke en nationalistische groeperingen of studentenmaskerades als door de opkomende socialistische beweging. Ook de feministes van de jaren zeventig namen tal van actievormen over – zoals de roemruchte Vrouwenstaking van 1981 – terwijl de huidige antiglobalisten op hun beurt weer veel ontlenen aan het radicale feminisme.

Tijdens de hoogst informatieve maar af en toe wel erg academische lezingen en de beschaafde discussies begon ik me af te vragen of het instituut inmiddels een uitgebrande Citroën of Peugeot uit Parijs aan de collectie had toegevoegd. Zo’n wrak neemt natuurlijk wat plek in, maar zou mooi passen in de collectie curiosa van het IISG. Enkele jaren geleden toonde IISG-medewerker Mieke IJzermans me de collectie niet-archivalia, die naast tientallen vaandels, collectebussen, voorzittershamers van talloze vakbonden en dodenmaskers van voormannen ook vele curieuze voorwerpen bevatte die iets te maken hadden met verscheidene vormen van sociale strijd. Zo had de anarchisme-expert van het IISG, Rudolf de Jong, in mei 1968 uit het opstandige Parijs een kei meegenomen, heeft een kraker de jas geschonken die hij in 1980 tijdens de talrijke rellen had gedragen, heeft de baret van Joop den Uyl hier een laatste rustplaats gevonden en puilen nog vele andere objecten uit de kasten en stellingen. De meeste indruk maakte een uit de Volksrepubliek China afkomstig schietspel, dat bestond uit schietschijven in de vorm van leden van de beruchte Bende van Vier (onder wie Mao’s vrouw Jiang Qing), compleet met een pistooltje met plastic pijltjes. Daar kon zelfs de rol wc-papier met portretten van de leden van het eerste kabinet-Lubbers niet tegenop.

Het lijkt allemaal nogal triviaal en niet erg te passen bij het gewichtige wetenschappelijke karakter van het instituut, dat in zijn soort het grootste ter wereld is, maar toch valt dat mee. Naast de meer dan 2300 collecties met archieven van socialistische leiders en theoretici, van vakbonden, partijen, actiegroepen, naast de meer dan één miljoen boeken en duizenden tijdschriften, zijn vooral de visuele overblijfselen belangrijk om een beeld te vormen van dit aspect van het, soms nog zeer recente, verleden. Zo heeft de historicus van de kraakbeweging, Eric Duivenvoorden, voor zijn onlangs verschenen prachtboek Met emmer en kwast: Veertig jaar Nederlandse actieaffiches 1965-2005 geput uit de tienduizenden affiches omvattende collectie van het IISG.

Tijdens het colloquium van 2 december presenteerde IISG-directeur Jaap Kloosterman het door Huub Sanders samengestelde jubileumboek Beelden van streven, een fraaie selectie uit de rijke collectie van het instituut. Niet alleen foto’s van linkse helden als Duruti en Che Guevara, affiches met heroïsche arbeiders uit Rusland en China en tekeningen en schilderijen zijn opgenomen in dit boek, ook de kei uit Parijs is afgebeeld, benevens een envelop met enkele broodkruimels, afkomstig uit dezelfde stad, toen die in 1871 door de Pruisen werd belegerd. Dat brood is een mooi symbool voor veel personen en organisaties wier papieren in het IISG worden bewaard. Al die activisten, rebellen en wereldverbeteraars zijn in zekere zin de kruimels die van de tafel van de officiële geschiedenis zijn gevallen.

Duivenvoorden had een flink deel van diezelfde affiches vijf jaar geleden aan het instituut gegeven, toen het door hem verzamelde en beheerde archief van de kraakbeweging werd overgedragen. Hiermee traden de krakers in de voetsporen van meer traditionele sociale bewegingen zoals de linkse partijen en de vakbonden, die vroeg of laat hun archieven bij het IISG deponeerden.

In zekere zin is het IISG zelf voortgekomen uit het veertigjarig jubileum van de SDAP in 1934. De in deeltijd werkzame archivaris van die partij, Annie Adama van Scheltema-Kleefstra, werd toen gevraagd een tentoonstelling over de partijgeschiedenis samen te stellen. Omdat het partijarchief zelf nauwelijks iets voorstelde, bezocht ze tal van vooraanstaande partijgenoten, die vaak thuis nog een schat aan brieven, notulen, pamfletten, congresverslagen en ander drukwerk bleken te hebben.

Naast haar werk voor de partij was Adama van Scheltema ook bibliothecaresse van de door professor N.W. Posthumus opgerichte Economisch-Historische Bibliotheek. Aanvankelijk zou het door haar bijeengebrachte SDAP-materiaal worden ondergebracht in de EHB, maar tijdens het werk aan de tentoonstelling had zij internationale contacten gelegd die haar erop wezen dat door de opkomst van het nationaal-socialisme veel linkse archieven werden bedreigd. Door ruimhartige financiële steun van Nehemia de Lieme, directeur van de Centrale Arbeiders Verzekerings en Depositobank (thans Reaal), was het mogelijk het archief van de Algemene Joodse Arbeidersbond in Litouwen, Polen en Rusland (de Bund genoemd) aan te kopen. Omdat dergelijke archieven eigenlijk in de EHB niet op hun plaats waren, werd op initiatief van Posthumus en De Lieme in 1935 het IISG opgericht.

Hoewel niet alleen de SDAP en de vakbonden maar ook andere partijen en organisaties hun archieven aan het IISG overdroegen, zodat het instituut dé instelling werd waar men de geschiedenis van het Nederlandse socialisme kan bestuderen, is de internationale faam vooral te danken aan de onvermoei bare wijze waarop Adama van Scheltema, Posthumus en andere medewerkers in de jaren dertig tal van buitenlandse archieven hebben gered. Zo werd het partijarchief van de SPD aangekocht, dat onder meer de schriftelijke nalatenschap van Marx en Engels omvatte, terwijl men van de even zonderlinge als gedreven verzamelaar van anarchistica Max Nettlau diens im mense collectie – waaronder veel papieren van Bakoenin – overnam.

Tijdens de oorlog sleepten de Duitsers de «rode» archieven weg. Na de oorlog keerde het grootste deel terug, met uitzondering van de papieren die door de sovjettroepen in beslag waren genomen. Pas onlangs zijn de laatste archiefstukken teruggeven. Na de oorlog bleef het IISG groeien en vooral vanaf de jaren zestig nam de belangstelling voor zijn collecties sterk toe. De almaar wassende stroom archivalia zorgde ervoor dat het aan de Herengracht gelegen pand bijkans ineenstortte, zodat men in 1981 vertrok naar een afzichtelijk en karakterloos kantoorgebouw aan de naast de Coentunnelweg gelegen Kabelweg.

Ondanks die allesbehalve romantische lo catie was in die tijd een bezoek aan het IISG altijd bijzonder. De oude periodieken stonden nog niet op microfilm, zodat je dagenlang de tere bladzijden van Domela Nieuwenhuis’ krant Recht voor Allen door je handen liet gaan. Nog altijd staat het klamme zweet op mijn rug wanneer ik terugdenk aan het mo ment dat zo’n pagina van onder tot boven doormidden scheurde en het uren leek te duren eer ik voorzichtig achterom durfde te kijken, om te zien of de strenge zaalwacht iets gemerkt had. Ook kon je in de lift plotseling naast Boris Sapir staan, een Russische mensjewiek die al onder Lenin in de gevangenis had gezeten. Evenals de bekende vertaler Charles B. Timmer was hij al jaren met pensioen, maar bleef hij gewoon doorwerken.

De medewerkers waren in die tijd meestal links tot zeer links, wat tot op zekere hoogte resulteerde in een wat hobbyistische benadering van het materiaal. Archieven van radicale figuren en organisaties waren dikwijls eerder geïnventariseerd en ontsloten dan die van de gematigde sociaal-democraten. Dit bleek ook duidelijk uit de Vrij Nederland-bijlage die Igor Cornelissen in 1985 schreef bij het vijftigjarig bestaan. De toenmalige directeur, Rein van der Leeuw, vertelde dat hij helemaal niet zat te wachten op het archief van Joop den Uyl: «Daar zit niets interessants in. (…) Zodra socialisten gouvernementeel worden, worden ze minder interessant en dan hoeven wij niet meer zo nodig.» Veel enthousiaster was hij over de kraakbeweging. Die was tenminste niet-gouvernementeel. Het was zelfs geteisem, «en dus sociale geschiedenis».

Twintig jaar later bewaart het IISG gelukkig niet alleen het archief van de kraakbeweging maar ook dat van Joop den Uyl. Plus nog talloze archieven van andere interessante personen. Zo zijn onlangs de papieren verworven van Piet Nak – een van de initiatiefnemers van de Februaristaking en later een prominent Vietnam-activist – en van de sociaal-democratische sociologe en theoretica Hilda Verwey-Jonker. Toch zijn het niet alleen linkse types wier verleden in het IISG wordt bijgezet. Een aantal jaren geleden verwierf het instituut ook het archief van Hans Janmaat en van de Duitse neonazi Bernd Althans.

In die twee decennia is het instituut professioneler, minder hobbyistisch en dus wetenschappelijker geworden. In het immense pand aan de Cruquiusweg, waarin ook het Pers museum en het Nederlands Economisch-Historisch Archief zijn gevestigd, heerst niet meer de chaos van de Herengracht en evenmin komt men er nog de veteranen tegen uit de begintijd aan de Kabelweg. De leeszaal wordt wel nog steeds bezocht door onderzoekers uit alle windstreken. Chinese Marx-specialisten, ge leerden die zich bezighouden met het Ar gentijnse anarchisme, Nederlandse historici of studenten die onderzoek doen naar het communisme in Groningen of de christelijke vakbeweging, of een kunsthistoricus die een dissertatie schrijft over de Situationistische Internationale.

Over een riant budget beschikt het IISG niet, wel over een uitgebreid netwerk van correspondenten en medewerkers, die vooral in Azië veel ar chiefmateriaal en publicaties verwerven. Kloosterman: «Zo beschikt het IISG waar het de moderne Turkse geschiedenis betreft over de grootste toegankelijke collectie.»

Voor een instelling als het IISG bestaat de hoofdtaak uit het vergaren, bewaren en ontsluiten van materiaal. Tegelijkertijd wordt veel geïnvesteerd in onderzoek. Kloosterman: «Het is voor ons eenvoudiger geld te krijgen voor onderzoek dan voor het beheer van de collecties. Ook blijkt er dikwijls veel geld te zijn voor het aanleggen van een enorme database op een bepaald terrein, maar niet voor het onderhouden van zo’n schat aan digitale gegevens.»

Dat al die sociale bewegingen niet over één kam geschoren kunnen worden, en dat de verschillen vaak groter zijn dan de overeenkomsten, bleek tijdens de paneldiscussie. On der leiding van Elske ter Veld werd er gedebatteerd over strijdmethoden en mogelijkheden van hedendaagse bewegingen. Tot verbijstering van een deel van de aanwezigen stelde Miriam Aouragh (van de beweging Samen tegen Racisme) dat, wanneer feministes het recht hadden te eisen dat zij baas in eigen buik waren, hedendaagse moslima’s met hetzelfde recht kunnen stellen dat zij baas op eigen hoofd zijn. Wat betreft actie vormen zou een eventuele nieuwe sociale beweging van moslims veel kunnen ontlenen aan het actierepertoire van eerdere bewegingen – en het is de taak van onder meer het IISG dat te documenteren –, qua inhoud zullen de verschillen veel en veel groter zijn dan de overeenkomsten.

Huub Sanders

Images of Aspiration / Beelden van streven

Aksant, 300 blz., e 25,-

Eric Duivenvoorden

Met emmer en kwast: Veertig jaar Nederlandse actieaffiches 1965-2005 (inclusief cd-rom met 7500 affiches)

Het Fort van Sjakoo, 206 blz., e 29,95