TALLINN – De laarzen van Pronkssõdur, ‘Bronzen Soldaat’, baden in verse rozen en anjers, verlicht door een brandend waxinelichtje. Een politieagent houdt toezicht. Waarom?

Het begon allemaal op 9 mei 2006. Die dag vieren de Russen traditiegetrouw de overwinning van de Sovjet-Unie op Duitsland. De Bronzen Soldaat, een beeld dat in 1947 door de sovjetautoriteiten is opgericht ter nagedachtenis aan hen die vielen tijdens de Grote Vaderlandse Oorlog, fungeert als centrale herdenkingslocatie voor de in Estland woonachtige Russen, die iets meer dan 25 procent van het totale inwonertal van 1,3 miljoen zielen uitmaken. Zij, hun ouders of grootouders zijn in de sovjettijd (1944-1991) naar het relatief welvarende Estland getrokken, al dan niet onder dwang. In de industrie, mijnbouw en visserij en in de haven van Tallinn was aan werk geen gebrek.

De immigranten brachten ook het door Moskou uitgedachte geschiedbeeld met zich mee: Estland is, evenals de twee andere Baltische republieken, in de zomer van 1940 vrijwillig tot de Sovjet-Unie toegetreden en is in 1944 door het Rode Leger van het Hitler-juk bevrijd. Het land mag de Russen daar wel dankbaar voor zijn. Postcommunistisch Rusland wil tot op de dag van vandaag niets horen over de repressie en deportaties naar Siberië die in 1940/41 begonnen en in 1944 werden hervat.

De autochtone Esten koesteren een geheel andere kijk op de jongste historie. Zij spreken van een bezetting op basis van door Stalin vervalste verkiezingen en eisen erkenning van het hun aangedane leed – alleen al tijdens de grote razzia van maart 1949 vielen twintigduizend Esten, oftewel tweeënhalf procent van de totale bevolking, ten prooi aan de terreur.

Vijftien jaar na het herstel van Estlands onafhankelijkheid telt het land nog altijd twee strikt van elkaar gescheiden, elkaar totaal negerende samenlevingen. Esten gaan met Esten om, Russen met Russen. Interactie is een zeldzaamheid.

In die meidagen van 2006 vonden bij de Bronzen Soldaat botsingen plaats. Honderden etnische Russen verzamelden zich op de 9e in het parkje voor hun herdenkingsceremonie, met inbegrip van een aantal bejaarde veteranen die waren gehuld in een klassiek sovjetuniform met het medailleplankje op de borst. Een groep Estse militanten, waaronder de nodige van vlaggen en trommels voorziene skinheads, scandeerde vanaf de trappen van de aan de overkant gelegen Nationale Bibliotheek leuzen en verwensingen.

Twee weken later organiseerde de aanhang van de Estse Nationale Beweging een manifestatie bij het monument. De stuwende kracht achter deze beweging is Tiit Madisson, ex-dissident en holocaust-ontkenner. Het proza waarin hij het bestaan van de gaskamers aanvecht, kan men gewoon in de supermarkt kopen. Madisson richtte in augustus 2004 in Lihula, een klein stadje in het westen van Estland, een standbeeld op voor de Estse leden van de Waffen-SS, dat onder druk van de Amerikaanse ambassade en joodse organisaties door de regering werd verwijderd. De climax volgde op 27 mei toen Russen en Esten, ondanks een demonstratieverbod, bij het beeld met elkaar op de vuist gingen. Sindsdien is de sfeer rond Pronkssõdur beladen.

Premier Andrus Ansip van Estland heeft bij herhaling te kennen gegeven het beeld te willen verplaatsen, omdat het op de huidige plaats ‘voor te veel problemen zorgt’. Op 10 januari dit jaar wist hij een wetsvoorstel door het parlement te loodsen dat voorziet in overheveling van de zeggenschap over de sovjetmonumenten en begraafplaatsen van de lokale naar de nationale overheid: naar hemzelf dus. Verrassend is Ansips straffe taal niet. Met het oog op de verkiezingen van 4 maart willen de premier en zijn liberale Hervormingspartij zich maar al te graag als devote patriotten presenteren. Maar is het wel zo verstandig de Bronzen Soldaat weg te halen? Zal het de Esten en Russen niet verder uit elkaar drijven?

Het conflict verdeelt de intelligentsia van Estland. Kaarel Tarand is hoofdredacteur van het culturele weekblad Sirp en schreef in de maandelijkse bijlage Diplomaatia: ‘In Rusland is alles nog tien keer erger dan je in je meest pessimistische scenario voor mogelijk kunt houden.’ Tarand zegt: ‘Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie zijn verschillende monumenten, die door het communistische regime waren neergezet, afgebroken of verplaatst. Waarom zou dat ook niet met de Bronzen Soldaat kunnen? Laat ze het dan maar wel zo snel mogelijk doen. Moskou moet maar eens accepteren dat zijn imperium is verdwenen. Als er straks tenminste überhaupt nog Russen bestaan die daarover kunnen nadenken, want als de huidige demografische trend in het oosten doorzet, zal er over dertig à veertig jaar weinig meer over zijn van de Grote Russische Natie.’

De schrijver Jaan Kaplinski is een andere mening toegedaan: ‘Ik zou dat beeld niet laten weghalen. De uiteindelijke verwijdering ervan hangt natuurlijk niet van mijn bescheiden mening af, maar van de zeer onbescheiden mening van enkele invloedrijke figuren die graag het nationalistische electoraat willen bekoren. Politici moeten eens ophouden met nodeloos provoceren. Vergeet het maar dat de Russen in Estland “onze” visie op de geschiedenis zullen overnemen, inclusief het aanbidden van de Estse Waffen-SS’ers en hun wapenbroeders, zoals uw Léon Degrelle.’ Degrelles boek La campagne de la Russie, 1941-1945 is in het Ests vertaald. ‘Er zal zich ooit wel een meer genuanceerde kijk op de geschiedenis aandienen, maar dat duurt nog een paar generaties. We moeten wachten op de jongere generatie die geen traumatische ervaringen met Rusland heeft’, aldus Kaplinski.

Hij hoopt dat er in de tussenliggende tijd meer gedegen lectuur over de holocaust in de Estse boekhandels zal opduiken: ‘We laten het debat nu te veel over aan Madisson en trawanten. Ik heb de boeken van Alberto Moravia vertaald, dus ik kan hun wel iets over de holocaust vertellen. Ik voel me ook persoonlijk beledigd door Madisson: mijn voorouders waren Poolse joden.’

Kan de Bronzen Soldaat niet gewoon een bredere betekenis krijgen en als herdenkingsplaats voor zowel Esten als Russen dienen? Dit idee wordt al jarenlang uitgedragen door de politicoloog Rein Taagepera, auteur van een aantal standaardwerken over de jongste geschiedenis van de Baltische landen. ‘Een paar jaar geleden is er al een inscriptie aangebracht, die zegt: “Ter herdenking van alle slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog”’, verduidelijkt Taagepera. ‘Maar ze is nauwelijks leesbaar en de boodschap zou ook in het Russisch, Duits en Engels moeten worden weergegeven. De ster boven het hoofd van de soldaat kan wel worden verwijderd.’

Taagepera’s suggestie zal onbeantwoord blijven. De emoties zijn zelfs verder opgelopen nu de regering vaart heeft gezet achter een verbod op het dragen van ‘totalitaire symbolen’. De boetes kunnen oplopen tot 3200 euro. De hamer-en-sikkel wordt aldus op gelijke hoogte gesteld met de swastika: in de optiek van de Russen is er geen grovere vorm van blasfemie denkbaar.

Kan president Toomas Hendrik Ilves niet tussenbeide komen? ‘Kijk’, verzucht de president van de republiek desgevraagd in zijn blauw-bruine werkkamer in het Kadriorg Paleis: ‘Ik wil meer sociale cohesie. We moeten tegen de Russen hier zeggen: jullie zijn niet de landgenoten van Vladimir Poetin, jullie zijn onze landgenoten. Maar Estland is een soeverein en democratisch land. Als de Estse bevolking dat beeld aanstootgevend vindt, omdat het aan het totalitaire verleden en alle ellende van dien doet denken, dan heeft ze alle recht het te laten verwijderen.’ De president voegt eraan toe: ‘Stel dat Nederland vijftig jaar lang door de nazi’s bezet zou zijn geweest en dat de nazi’s allerlei standbeelden voor de Wehrmacht hadden opgericht. Ik kan me voorstellen dat u daar dan ook van af zou willen. Denk eens aan het bombardement van Rotterdam. Hoe zou uw regering reageren als Duitsland vervolgens roept: hoe durven jullie, we hebben jullie toch bevrijd?’