1. Het belangrijkste dat je over Connie Palmen moet weten is dat je niet bang voor haar hoeft te zijn. Ze gebruikt grote woorden om het over grote emoties te hebben. Het is op geen enkele manier doe-maar-normaal-dan-doe-je-al-gek-genoeg, het is nooit Hollands realisme. Ze heeft Socrates gelezen, Sartre, Derrida – en dat laat ze je nooit vergeten. Mensen zijn al snel geneigd te zeggen dat ze overdrijft of zich aanstelt, maar dat doet ze niet: ze schrijft gewoon met zoveel pathos. Zaak is haar imago buiten beschouwing te laten, gewoon te lezen wat er op papier staat.

  2. Haar nieuwe, ambitieuze roman, Jij zegt het, begint zo: ‘Voor de meeste mensen bestaan wij alleen in een boek, mijn bruid en ik. De afgelopen vijfendertig jaar heb ik met een machteloos afgrijzen moeten aanzien hoe onze echte levens bedolven raakten onder een modderstroom van apocriefe verhalen, valse getuigenissen, roddels, verzinsels, mythen, hoe onze ware, complexe persoonlijkheden werden vervangen door clichématige personages, vernauwd tot simpele imago’s, op maat gesneden voor een sensatiebelust lezerspubliek.

En dan was zij de broze heilige, ik de brute verrader.

Ik heb gezwegen.

Tot nu.’

Aan het woord is Ted Hughes, zijn bruid is Sylvia Plath, de beroemdste zelfmoordenares uit de literatuurgeschiedenis. Hughes, de ‘man in black with a Meinkampf look’ uit Plath’s bekende gedicht Daddy, zou haar tot haar dood gedreven hebben, zeiden feministen jarenlang, door zijn dominantie, zijn overspel. Meermalen is zijn grafsteen (hij overleed in 1998) beklad, maar nu mag ‘de brute verrader’ zijn verhaal doen. Je moet het maar durven, je zo’n verhaal toe-eigenen – over pathos gesproken.

  1. Het is natuurlijk heerlijk hypocriet: Palmen doet net alsof ze uit naam van Hughes de kromme geschiedenis recht gaat praten, maar als haar Hughes klaagt dat hij en zijn bruid voor de meeste mensen alleen in boeken bestaan, dan moet je niet vergeten dat dit ook alleen een boek is, een roman bovendien. Terwijl Palmen de starcross’d lovers langs de bekende hoogtepunten van hun leven jaagt, werkt ze vanaf die eerste ontmoeting op een feestje in Cambridge (Plath beet hem in zijn wang) onvermijdelijk toe naar Plath’s zelfgekozen dood zeven jaar later, in 1963, in hun huis in Primrose Hill in Londen. Als ze iemand sensatiebelustheid moet verwijten is het zichzelf – zij is degene die dit oude drama in nieuwe verf zet, zij is degene die de mythe nog eens extra mythologiseert. Je kunt niet de rest van de wereld verwijten een hitsige belangstelling voor deze catastrofe te hebben als je er zelf een bevlogen, ronkende roman over schrijft.

  2. Maar zelfs als Palmen slechts zou bijdragen aan die ‘modderstroom van apocriefe verhalen’, dan doet dat er niet toe; wat de uiteindelijke inzet van Jij zegt het moet zijn, is of ze Hughes en Plath uit het cliché weet te halen dat de geschiedenis van ze gemaakt heeft. Wat Hughes betreft lukt haar dat meteen: ze blaast hem de tragiek in van een man die alles weet van de letteren, de mythen, de sagen, en te weinig van het leven. Hij ziet haar als ‘langbenige godin’, als een schooljongen gooit hij steentjes tegen haar ruit om haar aandacht te winnen; maar het duurt eindeloos voordat hij ziet wie ze echt is, dat haar lugubere somberte niet alleen een spottende houding is, maar the real thing. Zelfs op het laatst, wanneer hij een zelfmoordbrief van haar ontvangt en naar haar huis racet en haar gewoon levend en wel aantreft, slaat hij geen alarm. Ze glimlacht vreemd en verbrandt de brief; Hughes taait af, naar zijn minnares. De volgende ochtend komt het vernietigende telefoontje, met ‘de vier verwoestende woorden die de rest van [zijn] leven zouden nagalmen: “Je vrouw is dood.”’

    Dit is een feitelijke noch een emotionele revisie van het beroemde verhaal. Wat is dan Palmens literaire uitdaging?
  3. Wie de geschiedenis kent, weet wat er tussen hun ontmoeting en haar dood in zit: hun huwelijksreis door Europa, zijn succesvolle debuutbundel A Hawk in the Rain, hun vertrek naar de Verenigde Staten zodat zij kon lesgeven aan Smith College, hun terugkeer naar Londen waar hun twee kinderen werden geboren, de publicatie van haar eerste bundel The Colossus, zijn affaire met hun onderhuurster Assia Wevill, de matige ontvangst van haar roman The Bell Jar, haar fatale depressie.

  4. Palmen wijkt niet van die chronologie af; het is haar dus niet te doen om het verzinnen van hun leven. Ze beroept zich nadrukkelijk op feitelijkheid. In een verantwoording schrijft ze dat ze gebruik heeft gemaakt van talloze biografieën, essays, correspondentie, en dat ze vooral Hughes’ laatste bundel bij leven Birthday Letters (1998) als leidraad heeft genomen, waarin Hughes voor het eerst terugblikte op hun liefde.

  1. Ook is Jij zegt het geen apologie. Palmens Hughes pleit zichzelf niet vrij; hij is uiteindelijk onverbiddelijk voor zichzelf. Haar dood is zijn fout. Het is dus geen feitelijke en ook geen emotionele revisie van het beroemde verhaal. Wat is dan Palmens literaire uitdaging?

  2. Misschien moet je om die vraag te beantwoorden Birthday Letters parallel lezen met Jij zegt het, dan zie je dat de ervaringen overlappen, maar de taal niet. Je kunt er een kleine studie van maken of Palmen metaforen van Hughes leent, bepaalde beelden kopieert, zijn stijl imiteert. Ik kon haar nergens op betrappen. Als Hughes over hun huwelijksreis naar Spanje vertelt in You Hated Spain schrijft hij dat ‘The blood-raw light,/ The oiled anchovy faces, the African/ Black edges to everything, frightened you.’ Zodra Palmens Hughes het land binnenkomt heeft hij het erover dat Plath geraakt wordt door ‘de rauwheid van het land, het onverbiddelijke licht’. Palmen is te origineel om Hughes na te praten: ze neemt steeds een woord van hem, zoals ‘rauw’ hier, en danst eromheen, geeft er een eigen draai aan. Zo illustreert ze het bezoek aan de stierengevechten door ze in bloederig detail te beschrijven – ‘een karmozijnrode rivier op het zwart van de vacht’ – waar Hughes in zijn gedicht alleen kort beschrijft dat het zien van de stier en zijn slachters iets in haar wakker maakt. Dat is de spannende dynamiek tussen Birthday Letters en Jij zegt het: het is alsof Palmen de voorzetjes van Hughes afmaakt, alsof ze van zijn bundel een roman heeft gemaakt.

  3. Eigenlijk is dat heel grappig, heel bizar. Birthday Letters heet Birthday Letters omdat Hughes’ gedichten correspondeerden met die van Plath; sommige hadden zelfs dezelfde titel. De oude dichter schrijft met een voet in de onderwereld naar zijn vrouw die de Hades al is overgestoken – en dan Connie Palmen die haar vrolijke Limburgse hoofd daartussen steekt. Oehooi!

  4. Een van de mooiste scènes in het boek is de reis die het echtpaar door landelijk Amerika maakt. Ze kijken naar de prairies, de canyons, de bergen, ‘oeroud, ongerept, onaangeraakt, en onoverwinnelijk’. Ze worden er diep door geraakt. ‘We stopten regelmatig om uit te stappen en ons aan elkaar vast te grijpen, een machteloze omhelzing waarmee we onze nietigheid tegenover de majestueuze wonderen versterkten.’ NB: in I.M. was de roadtrip door de VS ook al een van de mooiste stukken in het boek; in Connie Palmen moet een sterke reisschrijver verstopt zitten.

  5. Waarom is het een van de mooiste scènes? In Yellowstone Park gokken ze hoeveel beren ze zullen zien; zij dacht 59, hij 71; Hughes schreef er een gedicht over, The 59th Bear, over hoe een grote, bruine beer in hun auto komt en door hun bagage graait. Palmen vertelt het na, maar geeft er opnieuw een essentiële draai aan: in Hughes’ gedicht vertelt hij de anekdote aan Plath, maar Palmen laat hem de anekdote aan hun kinderen vertellen, als hun favoriete verhaaltje voor het slapen gaan. Elke keer als hij bij de slotzin komt, ‘Mama had gewonnen, het was de negenenvijftigste beer’, scanderen ze die mee. Juist doordat hij het aan zijn kinderen vertelt is de anekdote uitsluitend vrolijk, een van de weinige momenten waarop de afloop even wordt vergeten, en je dus kunt fantaseren dat ze het halen – met z’n tweeën in de natuur, los van alle prikkels uit de stad die Plath zo raken, ver weg bij iedereen die haar jaloezie aanwakkert en haar ondermijnt.

  6. Voel je als lezer de tragiek van Palmens Hughes? Niet echt. Haar Hughes aanschouwt de wereld van Parnassus, hij daalt nooit eens neer naar het niveau van de gewone sterveling. Iedereen is zijn ‘witte godin’, zijn ‘zwarte muze’, of zijn metaforische minotaurussen, sirenes, Golgotha’s, Charons en Styxen. Er zit nooit eens een gewone dialoog in, een rechttoe-rechtaan emotie. Hij is altijd de dichter, zelden de mens. Soms duwt je dat als lezer bij de tragiek vandaan, zou je de ervaring van de emotie willen in plaats van het commentaar erop.

  7. De mens Hughes tref je misschien wel beter door Ik wil nooit vergeven worden te lezen, zijn brieven die in 2013 in de Privédomein-reeks bij De Arbeiderspers verschenen. Daar is zijn taal helder, direct. Maar de vergelijking zou onterecht zijn: Palmen herschept geen mens, ze schept een personage. Jij zegt het is van begin tot eind een tour de force, een poging alles in een mensenleven in compromisloze, hoge literatuur te vangen.

  8. Jij zegt het heeft sterke momenten en mindere momenten, mooie zinnen en lelijke zinnen, soms houdt ze zich te veel aan de chronologische volledigheid, soms doet ze daar juist iets uitzonderlijks mee, maar uiteindelijk kun je niet anders dan concluderen dat als alle schrijvers in Nederland met zoveel durf, ambitie, intellectuele nieuwsgierigheid, arrogantie, of eigenlijk ballen, zouden schrijven als Connie Palmen de literatuur een stuk spannender zou zijn.


Beeld: Ted Hughes en Sylvia Plath, Massachusetts, 20 mei 1959 (Everett Collection / HH)