‘Buik’ zal voor haar een heilig woord blijven, want met de buik van de dichter vergaat ook zijn ziel. Marina wil later de zuster van alle dichters worden, zich bezorgd tonen over hun buiken, ze strelen. Verder komt ze tot het persoonlijke besluit de dood van een dichter voortaan als onwettig te beschouwen, als iets dat niet mag gebeuren.
Over de gedichten van Marina Tsvetajeva, gedichten die leven van de assonantie en de stelligheid waarmee lotsverbondenheid en lijfelijk contact wordt gezocht, zijn intensieve essays geschreven. Belangrijk zijn de invoelende beschouwingen van Elke Erb, die zijn neergelegd in Ich blicke mich um in die Zukunft (1989), en het grote essay van Joseph Brodsky, in het Nederlands vertaald door Frans Kellendonk en Kees Verheul als Voetnoot bij een gedicht (1986). Erb stelde bij zichzelf vast dat het door de Russische dichteres herhaaldelijk gebezigde woord ‘lijn’ haar ‘intuitieve waarneming steeds sterker naar de mond praat’. De lijnen van Tsvetajeva overbruggen de ruimte en de tijd: uit ‘Ik kus u - over honderden scheidende wersten heen’ volgt de regel ‘Ik kus u - over honderden scheidende jaren heen’.
Brodsky heeft het uitgebreid over dat fantastische, zo goed als onvertaalbare gedicht ‘Novogodnjeje’, de ‘Nieuwjaarsbrief’ die Tsvetajeva aan de zojuist overleden Rainer Maria Rilke (1875-1926) schreef. Brodsky doet haarfijn uit de doeken hoe een gedicht ontstaat, werkt en betekenis krijgt en wijst op de ‘geestelijke vector die beide dichters gemeen hebben’. De dichter Paul Celan (1920-1970) maakt in een gedicht met het Tsvetajeva-motto ‘Alle dichters zijn joden’ een zinspeling op de nieuwjaarsbrief aan de dode Rilke. Ook hij probeert verwantschap aan te geven en lijnen te trekken over de grenzen van plaats en tijd heen. Celans ‘meridianen’ leiden naar de schrijftafel waaraan Tsvetajeva steeds werkte, in Rusland en in haar Parijse ballingschap, en waarop het fameuze cyrillische rijm ‘Rainer oemjer’ ontstond: ‘Rainer gestorven’. Alleen de Duitse vertaling van Felix Philipp Ingold (met ‘Rainer keiner’) komt in de buurt van het spel met klinkers waarmee Tsvetajeva niet aan de dood van de hogelijk bewonderde dichter wilde toegeven. Zoals bekend heeft Celan ook zijn redenen om te reflecteren op dat de dood bezwerende, assonerende binnenrijm.
Correspondentie is een sleutelwoord voor de dichters Brodsky, Erb, Tsvetajeva, Celan en Rilke, in letterlijke en figuurlijke zin. Er worden brieven gewisseld, lijnen getrokken, punten van verwantschap gevonden, lotswendingen gedeeld. Elke Erb richt zich in haar waarnemingen, die een flinke gooi doen naar Tsvetajeva’s dichterlijke eigenheid, als het ware rechtstreeks tot de Russische dichteres. De balling Celan beweert dat hij zich op dezelfde oost-westmeridiaan bevindt als Tsvetajeva en dus zijn lot met haar deelt. Tsvetajeva’s ‘Nieuwjaarsbrief’ is een lang gedicht vol verwijzingen naar de werkelijke brieven aan en van Rilke, een briefwisseling in de tweede helft van 1926, de laatste zomer, herfst en winter die Rilke mocht meemaken. Tsvetajeva hoort in de voornaam Rainer het woord ‘raj’, Russisch voor paradijs, meeklinken. Maar in 1917, zo zegt Elke Erb, ‘verdwijnt de wereld van haar sociale en culturele afkomst. In 1922 verliest zij Rusland.’
Tsvetajeva zelf laat Anna Teskova weten dat zij de laatste vreugde van Rilke en zijn laatste Russische vreugde, zijn laatste vriendschap was. Rilke’s slavische ziel verlangde naar Rusland; Tsvetajeva’s ‘vele zielen’, maar vooral haar ‘Duitse hoofdziel’, willen naar huis: naar Rusland en naar Rilke. De zo gewenste ontmoeting komt niet tot stand. De correspondentie, waarin het gemis van Rusland dus van beide zijden wordt gevoeld, gaat de dood te boven.
Als Rilke in de laatste dagen van 1926 sterft, stuurt Tsvetajeva hem behalve het gedicht een postume brief na. Voor haar was Rilke, zoals zij in haar eerste, door Boris Pasternak bemiddelde brief liet weten, de ‘belichaamde dichtkunst, een natuurverschijnsel’, een dichter, dus een mens met een buik. Zij kan zijn dood niet accepteren ‘leven is er niet, dood is er niet, er is een derde iets, iets nieuws’ dicht ze in haar nieuwjaarsgroet aan Rilke, getuigend van verrukking en liefde voor de inmiddels gestorven dichter. Alle zes brieven van de Russische dichteres kennen die overgave, dat lichamelijke, die wens om met de geadresseerde te slapen. De passie doordrenkt elke letter ervan, soms lijken Rilke’s brieven te worden bedolven onder de passie van de Russin. Rilke verheft in zijn brieven zijn bewondering en het gevoel van verbondenheid boven de pure lichamelijkheid. Hij weeft in elke zin een poeticale uitspraak mee en slijpt, oprecht en briljant, zijn begrippen en metaforen op maat ter wille van de profilering van zijn dichterschap.
Ruth Wolf legt in de eerste helft van haar boek Vannacht slaap ik met je sterk de nadruk op die door Rilke zelf als zodanig ervaren ‘onontkoombare taak’ of de ‘innerlijke opdracht’ waartoe hij als dichter geroepen was en waardoor hij kon zeggen dat de poezie hem ‘overkwam’. Ruth Wolf, die zo nu en dan een invoelende verteller invoert en steeds meegaat in Rilke’s dweepzucht, gaat ook uitvoerig in op Rilke’s Russische ervaring, het Russische wonder van zijn jeugd, zijn eerste bezoek aan Rusland aan de zijde van Lou Salome. Tsvetajeva, die er ooit aan dacht een boek te schrijven over ‘Rusland in Rilke’, komt bij Ruth Wolf pas laat aan bod; het perspectief is dat van Rilke. Voor Tsvetajeva is Rilke ‘een onmogelijke taak voor toekomstige dichters’, zij wil bovendien ‘in de ander zijn, de ander hebben’. Voor haar is Rusland, als ze met haar echtgenoot en mensjeviek naar Frankrijk is gevlucht, ‘un grand peut-etre, bijna het hiernamaals’ (aan Boris Pasternak in 1933). De niet-balling Rilke ziet Rusland volgens Ruth Wolf als een ‘andere naam voor zijn verlangen naar stilte’.
Beide dichters dringen natuurlijk voor om het paradijs te bereiken. Tsvetajeva: ‘Moskou? Praag? Parijs? St Gilles? Hetzelfde. Altijd maar fornuis, bezem, geld (geen). Geen enkele vrouw onder je vriendinnen of kennissen leeft zo, zou zo kunnen leven. Niet meer hoeven vegen zo heet mijn hemel.’ En Rainer moet erbij zijn. Op zijn ‘innerlijke kaart’ maakt Rilke onalledaagser en ontstegener ruimte voor Marina, ruimte ‘voor de aandrang van jouw oceaan’. Hij schrijft een prachtige elegie, die de bijnaam ‘Marina-Elegie’ heeft gekregen. In dat gedicht wemelt het van toespelingen op de correspondentie tussen hen; en correspondentie in poetische concepten en levenskunst wordt wederom bezworen. Maar getekend door het ‘brandmerk van de dwangarbeid’ schrijft Rilke in het sanatorium te Valmont inmiddels vergeefs de leukemie van zich af.
Het boek van Ruth Wolf wijst op het belang van de stof, legt een helder verband met Rilke’s enige roman, maar het is de vraag of ze probeert de wens van Tsvetajeva waar te maken ‘dat iemand ons bijeendroomt zodat we elkaar kunnen ontmoeten’. Het boek probeert het fenomeen Rilke te begrijpen, zoals al eerder in Rainer Maria Rilke & Lou Andreas-Salome, een vriendschap in brieven. Dat perspectief zorgt ervoor dat de uitspraken over de Russische dichteres hier en daar sterker vereenvoudigd zijn dan die over Rilke (zij is ‘vele malen tot kookhitte verliefd’ of een ‘vat vol tegenstrijdigheden’).
Anderzijds heeft het boek, een essayistische mengeling van document, vertaling en fictie, een inspirend effect: er zit veel liefde in de brieven, vooral van de zijde van de vrouw. Daar ook liggen de raakvlakken tussen de twee dichters, daar worden de verschillen zichtbaar. Tegenover Rilke’s concept van de bezitloze liefde en zijn ideeen over de verkeerd of niet beantwoorde liefde, steekt de liefde onder de blote hemel die Tsvetajeva beoogt fraai af. Haar opdringerigheid is heerlijk en voelbaar in elke regel. Je begrijpt bij uitgebreide lezing van haar brieven (die te vinden zijn in Rainer Maria Rilke und Marina Zwetajewa. Ein Gesprach in Briefen. Insel Verlag, 1992) hoe ze zocht naar omgang. De eerste vorm van omgang is voor haar de droom, de tweede de brief, daarna komt het gedicht. Die volgorde lag voor Rilke waarschijnlijk andersom. Tsvetajeva flirt in haar brieven hevig: ‘Boulevard de Crancy, 3 (niet ver van Ouchy bij Lausanne geloof ik), daar vind je me. Kort haar heb ik (net als nu, heb mijn leven lang geen lang haar gedragen), en op een jongen lijk ik, een Egyptische knaap, een rozenkrans om mijn nek.’
Ik geef toe Ruth Wolfs boek eerder vanuit Tsvetajeva te hebben gelezen, omdat daar de grootste geladenheid en de sterkste hartstocht vandaan komt. Dat is niet helemaal correct. Maar in de ‘geografie van het hiernamaals’ en meer in het bijzonder de afdeling dichters wil ik het liefst aan de zijde van zuster Marina buiken strelen en lijnen trekken, met haar zeggen dat naast ‘oorlogen, abattoirs en aan flarden gescheurd vlees’ Rilke staat en dat ‘vanwege Rilke de aarde onze tijd vergeven zal worden’.
Dichters & Denkers
Buiken de heerlijke opdringerigheid van marina tsvetajeva
Ruth Wolf, Vannacht slaap ik met je. Rainer Marina Rilke & Marina Tsvetajeva: een liefde in brieven. Uitgeverij Contact, 152 blz., f34,90
Als Marina Tsvetajeva (1892-1941) drie jaar is, vangt ze een gesprek op tussen volwassenen waarin gemeld wordt dat de dichter Poesjkin bij een duel werd doodgeschoten, en wel in zijn buik. Dichters hebben dus buiken, is de reactie van het driejarige Russinnetje.
www.groene.nl/1994/11