
In Zee nu van Eva Meijer stroomt Nederland onder water. Het is zo’n simpel feit dat je je afvraagt waarom hier nog niet veel vaker over is geschreven; in Nederland leven we al eeuwen met de zee, met de mogelijkheid dat ons land op een dag zal overstromen. Maar dit scenario speelt zich meestal af in een verre, dystopische toekomst, alsof het geweld dat we de natuur aandoen hier toevallig geen gevolgen zou hebben. In haar nieuwste boek maakt Meijer dit rampscenario tot uitgangspunt en vraagt ze zich af wat er verloren gaat als we de zee en de natuur geen halt meer kunnen toeroepen.
Zee nu speelt in de nabije toekomst, misschien al in het heden. Op een dag stroomt de zee zomaar een kilometer landinwaarts. Ook de volgende dag beweegt de vloedlijn zich weer een kilometer naar het oosten. Het duurt even voordat de mensen begrijpen wat er aan de hand is, maar de eb komt niet meer terug. In het begin is er vooral ongeloof, gesteund door de oer-Hollandse gedachte dat het allemaal wel mee zal vallen, dat het zo’n vaart niet zal lopen. Maar de zee stroomt door, en met de stadige opmars van het water komt ook de paniek. Dit zal toch niet echt waar zijn?
In het begin is de toon grappig, ja, droog. Nederland is onmiskenbaar Nederland: politici roepen van alles maar doen niets, op de Dam staat een handjevol klimaatactivisten te demonstreren maar niemand luistert naar ze, en op Twitter is iedere burger plotseling een expert en doen complottheorieën rijkelijk de ronde. Een typisch Nederlandse kakofonie van nuchterheid, incompetentie en zelfingenomenheid – een cultuur van praten en passiviteit die eigenlijk, zeker in tijden van natuurrampen of andere ecologische drama’s, fataal is. Het is het Nederlandse volk dat Meijer in Zee nu op de hak neemt, al was het maar omdat er in België niets aan de hand is: daar blijft de zee keurig netjes binnen de kustlijnen.
In de roman zijn het drie vrouwen – de oceanograaf en professor Paula van der Steen, de veertienjarige dichter Wilg Vermeer en de queer activist Arie Mak – die we tot het laatste moment volgen; het zijn hun ideeën, dromen, en angsten die ons vergezellen terwijl het water stijgt. Het is mooi om te zien hoe een idealistische, intelligente wetenschapper en haar twee jonge, ambitieuze metgezellen de toekomst belichamen; zij zijn het die de wereld willen behoeden voor de rampen die de mensheid creëert. Maar zoals vaker bij Meijer zijn de dieren gevoeliger dan de mensen; het zijn de dieren die de wijsheid in pacht hebben. Terwijl groepjes ‘blijvers’ weigeren de ‘Ondergelopen Gebieden’ te verlaten omdat ze het nieuws niet geloven en denken dat de overheid de vloed heeft geënsceneerd, trekken de dieren massaal naar het oosten: vossen, duinkonijnen, futen, duiven, paarden, ratten, vlinders, aalscholvers, padden, kikkers, salamanders, muggen; allemaal slaan ze op de vlucht. De dieren voelen, denken en handelen. In tegenstelling tot de taal van de politiek en de bureaucratie is bij Meijer de taal van het dierenrijk sensueel en kleurrijk. Maar het gedetailleerd benoemen van de natuur is meer dan alleen een bewijs van haar schoonheid: het is een waarschuwing voor alle dingen die er straks niet meer zullen zijn.
Dit is de diepere laag van het boek, die steeds duidelijker zichtbaar wordt. Langzaam wordt de toon behoedzamer, droeviger, poëtischer. Want een zee die buiten haar vloedlijnen treedt is een heerlijk thema voor een roman, maar buiten de kaders van de literatuur? Ons klimaat verandert; er gaat van alles verloren. Cultuur, bijvoorbeeld. Of taal: ‘Taal is natuurlijk ook een huis en als er niemand meer in woont verliest het zijn nut, een schelp op het strand, een voorbijganger raapt hem op en gooit hem weer weg en dan wordt hij vergeten. In tegenstelling tot wat veel mensen denken is het niet erg om vergeten te worden, het is net zoiets als sterven, als je er nog bent is de dood er en als je dood bent ben jij er niet meer. Als je geluk hebt word je een verhaal.’ Zee nu is zo’n verhaal waarin mensen, herinneringen en ideeën doorleven nadat het water ze heeft weggevaagd. Het zit vol met kleine, kostbare inzichten over het universum en de mensheid.
Meijer lijkt een bepaalde troost te vinden in het feit dat het menselijk perspectief beperkt is, dat de natuur hoe dan ook groter en machtiger is dan ons individuele bestaan. De dood is daar natuurlijk het beste voorbeeld van: in welke vorm die ook komt – een natuurramp of iets anders – de vraag over de betekenis van het leven blijft. Zodoende is Zee nu vooral een boek over verlies en troost, over de dingen die groter zijn dan de mens en die blijven bestaan nadat wij zelf zijn gestorven. De zee creëert en de zee slokt het op, maar in het kortstondige moment ertussenin, wanneer wij leven, is er maar één vraag die ertoe doet: wat is een goed leven? Dat Meijer zo’n existentieel vraagstuk heeft weten te vangen in een grappige, luchtige roman waarin de naden van de compositie onzichtbaar zijn, is ontzettend knap.