‘Kinderen staan niet langer op als een oudere de kamer binnenkomt, smakken bij het eten en spreken hun ouders tegen.’ Getekend: Socrates, circa 400 voor Christus. Zo ging het door. Ik begreep de boodschap: al millennia zeuren ouderen over kinderen.
Bij een nummer vol artikelen over onze kinderen vrees je zo’n verzameling somberheid. Maar er is goed nieuws: met onze kinderen gaat het fantastisch. Dat kun je in ieder geval afleiden uit het jongste rapport van de onderzoeksafdeling van VN-bureau Unicef, Innocenti. Alsof het zo was bedoeld kwam dat tweejaarlijkse rapport afgelopen week uit. En wat blijkt: onze kinderen zijn het gelukkigst van de hele wereld. Het rapport keek weliswaar alleen naar kinderen uit rijke landen, maar omdat er al vaker een verband is aangetoond tussen welvaart en geluksgevoel mag je ervan uitgaan dat Nederlandse kinderen iedereen achter zich laten. Ze geven hun leven gemiddeld het hoogste cijfer en er zijn de minste uitschieters naar onderen.
Als je hier de krant openslaat, lees je vooral zorgen over het bindende schooladvies, dat de kinderen van laagopgeleide ouders laagopgeleid houdt. Dat wordt gepresenteerd als iets wat met de weging van de Cito-toets te maken heeft. Maar wie het Innocenti-rapport leest, ziet dat het probleem veel breder is, en al veel langer bestaat. De schoolprestaties van de slechtst scorende kinderen liggen in Nederland verder van het gemiddelde prestatieniveau dan in bijna alle andere ontwikkelde landen ter wereld. Het probleem bestaat dus al jaren en is de afgelopen tijd nóg groter geworden. Op het Innocenti-ranglijstje van kinderwelzijn, waar geluk en onderwijs twee van de vier meetpunten zijn, kukelt Nederland door die slechte schoolprestaties naar de zesde plaats – uiteraard na die irritant goed scorende Scandinaviërs, maar ook na Zwitserland en Oostenrijk.
Er zijn een paar andere interessante conclusies die het Innocenti-rapport verbinden aan de grote internationale problemen van nu. Het rapport probeert voor kinderen de gevolgen in kaart te brengen van groeiende ongelijkheid, die in vrijwel alle rijke landen op het hoogste niveau ligt sinds decennia. Voor al die landen geldt dat het risico van armoede zich de afgelopen decennia heeft verplaatst van ouderen naar jongeren – meer arme gezinnen en meer zelfstandige jongeren die amper rondkomen. Een tweede conclusie is dat de bezuinigingspolitiek van de laatste jaren zich in Europa aantoonbaar wreekt bij kinderen. De ongelijkheid onder kinderen is het meest toegenomen in Griekenland, en ook megabezuinigers als Portugal, Italië en Spanje zitten in de staart. Het land waar armoede bij kinderen het minst wordt gecompenseerd door hulp van de staat is Griekenland. Omdat elders in het rapport een verband wordt aangetoond tussen ongelijkheid en welzijn van kinderen betekent dit dat de tol van de bezuinigingen in Zuid-Europa door kinderen wordt betaald.
Ook over immigratie zijn interessante conclusies te trekken. Zo is in Zweden de afgelopen jaren het aantal vijftienjarigen dat ver achterblijft in schoolprestaties veruit het meest toegenomen van alle rijke landen, vermoedelijk een gevolg van de grote toestroom van asielzoekers. In de statistieken zie je zo dus terug dat een land met ruimhartige hulp aan vluchtelingen tegelijk ongelijkheid en achterstand in zijn eigen samenleving introduceert – de ‘lange staart’ van noodopvang.
Bij de immigratiestatistieken springt Nederland er opnieuw positief uit wat geluk betreft: alleen in geluksfabriek Nederland zijn immigrantenkinderen gelukkiger dan autochtonen. Dat is mooi, maar verder zijn in heel Europa jonge immigranten significant ongelukkiger dan hun landgenoten, en zijn tweede-generatie migrantenkinderen nog minder gelukkig. Vooral België, waar kinderen sowieso ongelukkig zijn, springt er negatief uit. ‘Molenbeek’, denk je dan onwillekeurig. Dat is misschien te kort door de bocht geredeneerd, maar kijk naar deze statistieken en je ziet dat Europa een serieus probleem heeft. En dat probleem is niet zomaar weg.
H.J.A. Hofland schrijft tijdelijk niet