‘MIJNEN, DAAR blijf ik van af, maar van handgranaten weet ik precies hoe ze werken en hoe ik ze moet demonteren. Ik schiet heel goed met een kalasjnikov. En met een zwaar kaliber revolver kan ik ook aardig overweg. Als ik bij een of andere guerrillabeweging zit en de jongens moeten oefenen, dan oefen ik mee. Je moet weten hoe een wapen werkt. Dat kan je leven redden als een of andere idioot je wil afmaken. Maar als je met wapens door de bush gaat rennen, overschrijd je de grens. Dat is nergens voor nodig.’
Net terug uit Oost-Timor laaft journalist Arnold Karskens (Nieuwe Revu) zich in een Vlaams drinklokaal aan een goede pint. Oorlogsverslaggeving doe je er niet even bij, meent Karskens. Het is een vak apart, een combinatie van journalistieke disciplines. ‘Voordat je echt aan het werk kunt, moeten de risico’s zoveel mogelijk worden geëlimineerd. Pas dan kun je scherp observeren.’
Laat Trouw-hoofdredacteur Frits van Exter het maar niet horen. Die poneerde onlangs tijdens een forum in Amsterdam een prikkelende stelling. Ware oorlogsjournalistiek bestaat niet, want het verslaan van een oorlog op een professioneel verantwoorde, dus veilige en objectieve wijze is nog nooit gelukt, aldus Van Exter. ‘De Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) zou geen scherfvesten moeten kopen om te verhuren aan oorlogsreporters, maar een satelliet. Dan schieten we die de ruimte in zodat we precies de situatie op de grond kunnen volgen als er ergens een conflict uitbreekt.’
De moord op Sander Thoenes heeft de oorlogsverslaggeving weer in het brandpunt van de journalistieke belangstelling gebracht. Niets nieuws voor Arnold Karskens. Hij trekt al achttien jaar naar conflicthaarden om verslag te doen met pen, microfoon en camera. Hij maakte radioreportages voor onder meer de NOS en de VPRO, filmde voor Netwerk en is momenteel redacteur van de Nieuwe Revu. Als hij niet in het buitenland vertoeft, behoren hoofdstedelijke heroïnehoertjes en Rotterdamse Marokkanen tot zijn favoriete onderwerpen. Achttien jaar heftigheid, met oorlog als specialisme.
KARSKENS REISDE naar Oost-Timor op het moment dat de hele Nederlandse pers er zijn hielen had gelicht. Het is kenmerkend voor zijn aanpak. Als de wereldpers, inclusief het gros van de Nederlandse verslaggeverij, zich in de nabijheid van een CNN-brandhaard verzamelt, is Karskens in geen velden of wegen te bekennen. Grote kans dat in de Nieuwe Revu dan een reportage van zijn hand opduikt over een vergeten oorlog in Afrika, of een nog nasidderend conflict in Azië. Om redenen van overexposure liet hij Kosovo links liggen; Timor werd pas zijn werkterrein na de moord op Thoenes. Karskens: ‘De Nederlandse journalistiek was er als de kippen bij om de dood van Sander Thoenes af te keu ren, maar we zijn nog te beroerd om een echt goede journalistieke onderzoekscommissie in te stellen. Vrijwel alle Nederlandse journalisten vertrokken. Dat is heel logisch voor wie een persoonlijke vriend van Thoenes was, maar ben je dat niet, en zie je dat de buitenlandse pers blijft, dan moet je concluderen dat er een taak voor je ligt. Namelijk verder gaan, onderzoeken hoe het zit met Thoenes’ dood. Maar niet weggaan.‘
Freelance-journalist Kees Schaepman reisde in opdracht van de NVJ en de International Federation of Journalists (IFJ) naar Timor om de gang van zaken rond de dood van Thoenes te onderzoeken. Toen Schaepman aankwam, zat Karskens er al. Hij was op eigen initiatief afgereisd vlak nadat het nieuws over de dood van Thoenes bekend werd. Op verzoek verleende Karskens hand- en spandiensten ten behoeve van het NVJ/IFJ-onderzoek. Daarnaast deed hij eigen, onafhankelijk onderzoek naar de moord. Over de manier waarop de NVJ/IFJ-missie werd aangepakt is hij naar eigen zeggen flink boos geworden. Karskens: 'Er is in feite nooit een officieel onderzoek gelast door de NVJ en de IFJ. Ik zag een IFJ-persbericht: “Fantastisch dat Schaepman en Karskens dat gedaan hebben.” Maar ik volgde mijn eigen spoor. Zelfs Kees heeft nooit een brief mee gehad van de NVJ of de IFJ waarin stond dat hij onderzoek deed naar de dood van Thoenes. Er was helemaal niets geregeld. Hij heeft uiteindelijk van de Nederlandse ambassade in Jakarta een brief meegekregen. Zo'n officieel document is wel het minste wat je nodig hebt op Oost-Timor.’
Van de internationale IFJ viel nóg minder te verwachten dan van de Nederlandse journalistenorganisatie. ‘Er zou een IFJ-dame uit Australië komen, maar die is nooit komen opdagen. Zij kende Oost-Timor, wij niet. Eenmaal terug heeft Kees me de neerslag van zijn onderzoek voorgelezen. “Met medewerking van Arnold Karskens”, stond eronder. Ik heb gezegd: “Haal mijn naam maar weg.”(’ Op hun gezamenlijke persconferentie, waar Karskens duidelijk maakte dat hij geen officieel onderzoeker was, kon hij zich niet aan de indruk onttrekken dat de NVJ en de IFJ ‘platweg wilden scoren’. ‘En dan te bedenken dat in dezelfde week dat Thoenes werd vermoord ook een Indonesische journalist werd doodgeschoten. Agus Muliawan, een moedig man die het leven probeerde te redden van een groep religieuzen en nog wat andere Timorezen. Naar zijn dood is nooit onderzoek gedaan. Onze Aziatische collega’s zit het helemaal niet lekker dat de IFJ geen actie heeft ondernomen. In mijn ogen had ook de NVJ moeten zeggen: nu we toch bezig zijn zoeken we ook die moord uit. Het is een schande dat dat niet is gebeurd.’ Hoe kon het ook anders. Kees Schaepman werkte in zijn eentje en had maar weinig dagen tijd voor zijn onderzoek. In een paar dagen moest hij uitsluitsel geven over de toedracht van de moord op Thoenes. Onmogelijk, volgens Karskens. ‘Een beetje onderzoek kost op zijn minst een maand.’
EEN GOED JOURNALIST kent zijn plichten, vindt Karskens. Wil hij zijn taak naar behoren uitoefenen, dan moet er bericht worden. ‘Ik vind dat een journalist de plicht heeft te informeren. Dan moet je ook naar de vergeten oorlogen gaan. De Nederlandse journalistiek, met name de tv-journalistiek, mist de moed te gokken op een vergeten oorlog. Men reist niet snel af naar Sri Lanka, Colombia, Sierra Leone. Je ziet vaak dat bij die ene oorlog alle actualiteitenrubrieken en journaals vertegenwoordigd zijn, terwijl elders niemand zit. Ze kijken meer naar elkaar dan naar de ge beurtenis. Als het ergens losbarst, kun je niet lekker in Nederland blijven zitten wachten op de perfecte oorlog die makkelijk te verslaan is. Dan moet je er op af. Het valt me op dat niet iedereen in Nederland zijn journalistieke taak even serieus neemt.’
Onlangs vroeg de Nieuwe Revu Karskens of hij wilde afreizen naar Tsjetsjenië, waar maar weinig onafhankelijke verslaggevers zich wagen. Arnold Karskens twijfelt heel erg. ‘De kosten zijn vreselijk hoog. Je hebt lijfwachten nodig en smeergeld; honderd dollar is helemaal niets. En het ontvoeringsgevaar is ontzettend groot. Ik heb er gezeten in 1995, en dat was geen pretje. Die Russen zetten echt alles in wat ze hebben: gevechtshelikopters, straaljagers en artillerie. Die “precisiebombardementen” van ze zijn in werkelijkheid bommentapijten waarmee alles wordt vernietigd. Bovendien heb ik er niet zo veel zin in om in handen te vallen van islamitische fascisten. Wat die voorstaan is het islamitische edelras. In Nederland hebben de mensen het over fundamentalisten, maar fundamentalisten hebben ideeën. Die lopen niet met een mes rond. Op één of andere manier zijn we hier blind voor dat verschil.’
In Algerije, dat andere land waar ‘islamitische fascisten’ door regeringstroepen worden bestreden, merkte Karskens hoe belangrijk het is dat aandacht wordt besteed aan het verhaal van de vergeten, gewone man. Toen de meeste journalisten het land links lieten liggen omdat het te gevaarlijk was, ging Karskens erheen. ‘Ik reed naar Parijs en hoorde op de radio over een bloedbad in de buurt van Algiers. Daar ga ik een reconstructie van maken, dacht ik. Het heeft me meer dan een week gekost om in die buitenwijk te komen. Ik kreeg pas toestemming na heel veel aandringen en ontzettend boos worden. Toen ik aankwam met mijn escorte - want er was “bescherming” overal waar je ging - zaten de inwoners van de wijk die het hadden overleefd al klaar. Er was één man die ik nooit zal vergeten. Hij liet me alles zien, had zijn hele verhaal grondig voorbereid. Hij had alles zo ingericht dat hij maar iets opzij hoefde te schuiven om me de bloedvlekken en de kogelgaten te kunnen laten zien. Een van de begeleiders riep constant: “Dat mag je niet vertellen!” Maar die man deed het toch. Het was zijn enige kans om de buitenwereld te laten weten wat er was gebeurd met zijn familie.’
IN ACHTTIEN JAAR tijd versloeg Karskens brandhaarden in ongeveer dertig landen. Diverse oorlogen bezocht hij meerdere malen. El Salvador, begin jaren tachtig, was zijn eerste. Toen hij daar aankwam, na jarenlang door Latijns-Amerika te hebben gereisd, wist hij niet wat hij zou doen: meevechten met de linkse guerrillabeweging FMLN of stukjes schrijven voor een PSP-blad. Karskens: ‘Ik ben nooit écht pacifist geweest.’ Van het vechten kwam niets. De guerrillero’s hadden wel iets anders aan hun hoofd dan het begeleiden van een idealistische Hollandse rekruut. Dus werd het schrijven.
In El Salvador verloor Karskens zijn ‘waanideeën’ over de scherpe scheiding tussen goed en kwaad en over alom loerend gevaar. Karskens: ‘Ik had de meest verschrikkelijke nachtmerries. Ik dacht: als ik de grens over ben, dan moet ik ontzettend bukken, want anders word ik voor mijn kop geschoten. En er ligt natuurlijk maar één mijn, waar ik geheid op stap. De angst die je jezelf aanpraat is voor veel journalisten het grootste struikelblok om naar een oorlog te gaan. Velen haken af door dat soort waanideeën. Ik vond dat ik me daar doorheen moest slaan. Niets aan de hand natuurlijk toen ik de grens overging. Ik reed met een vlot rijdende autobus naar San Salvador. Iedereen was heel aardig en vriendelijk, zelfs de grensautoriteiten. Dat was het begin van het bijstellen van een beeld dat ik had over de oorlog. Het steekt echt anders in elkaar. Het is niet zo zwart-wit als je graag zou willen zien. De guerrillero’s, mijn “helden”, bleken elkaar te bevechten. Ik leerde al gauw dat van elke zijde maar tien procent tegen tien procent van de tegenpartij vecht. Met de overige tachtig procent, de slachtoffers en degenen die de oorlog maar onzin vinden, kan ik het over het algemeen heel erg goed vinden.’
Dat geldt niet voor de lounge lizards, oorlogscorrespondenten die die titel niet waardig zijn. Karskens: ‘Je komt ze tegen in de hoofdstedelijke hotels. Lounge lizards hangen een beetje rond, horen collega’s uit en lopen persconferenties af. Ze durven de stap niet aan om er zelf op uit te trekken. Ze schrijven jouw verhalen op alsof ze er zelf bij waren. Bij thuiskomst schetsen ze de meest fantastische taferelen. Ze vragen zich hardop af waarom jij niet van die grote verhalen vertelt. Jij hebt het toch ook meegemaakt? Voor je het weet gaan dat soort spannende verzinsels de boventoon voeren en ben je nergens meer met je reportage waarvoor je je in het zweet hebt gewerkt en je leven in de waagschaal hebt gesteld.’
Volgend jaar wil Karskens het tweede deel van een trilogie laten verschijnen waarmee hij al enkele jaren bezig is. Het boek behandelt uitvoerig de geschiedenis van de Nederlandse oorlogsjournalistiek. Lounge lizards worden hard aangepakt. Else de Temmerman, de Vlaamse sterreporter en meervoudig winnares van journalistieke prijzen, die onder meer voor de Volkskrant de slachting in Rwanda versloeg, spant de kroon. Karskens: ‘Wat De Temmerman heeft gedaan is een schande voor de Nederlandse journalistiek. Op een gegeven moment schrijft ze dat ze met een cameraman in Somaliland dekking moet zoeken voor een horde bloeddorstigen. Ik heb die cameraman opgezocht en die vertelde dat er niets aan de hand was. Alleen wat mensen die hen hebben weggewuifd. Ze heeft fantastische verhalen over Artsen zonder Grenzen. Ze moest aanwijzen welke baby’s behandeld konden worden en welke zouden sterven wegens een gebrek aan medicijnen. Maar ze was alleen maar administratief medewerkster. Dit zijn maar een paar kleine voorbeelden die deel uitmaken van een mechanisme. Ze voerde zichzelf regelmatig op als getuige van gebeurtenissen die ze nooit heeft meegemaakt. In mijn boek doe ik het hele verhaal uit de doeken.’
TEGENOVER DE verachtelijke lounge lizards staat gelukkig een horde verslaggevers die zich met verve van hun journalistieke taak kwijten. Veel jonge journalisten hebben sinds de troebelen in Joegoslavië de oorlog ontdekt. Een heel goede ontwikkeling, vindt Karskens. ‘Alleen is er helemaal geen veiligheidsstrategie voor mensen die oorlogsgebieden willen bezoeken. Als je net begint met oorlogsverslaggeving heb je goede voorlichting nodig. Dat zou een taak moeten zijn van de NVJ en de IFJ. Er is een brochure, maar daarin wordt niet eens gerept over een kogelwerend vest. Ik pleit al heel lang voor een goed handboek waarin alles staat. Ik weet zeker dat zo'n boek het leven van Sander Thoenes had kunnen redden. Daar had in gestaan dat hij zich minstens een halve dag had moeten oriënteren voordat hij op pad ging; dat hij niet na vier uur ’s middags op weg moest gaan, want tegen de avond raken soldaten dronken; dat hij beter in een auto had kunnen reizen omdat hij dan minder snel als westerling herkend was en beter beschermd was; en dat hij nooit had mogen omdraaien bij het road block van die Indonesische soldaten. Dan wordt er altijd geschoten, en op een asfaltweg ben je een perfect doelwit.’
Tijdens de Amsterdamse bijeenkomst waar Trouw-hoofdredacteur Frits van Exter uitdagend stelling nam tegen de oorlogsverslaggeving, deed ook Ron Abrams, voorzitter van de NVJ, een woordje. Warempel, er komt een handboek oorlogsjournalistiek! Er is reeds een subsidieaanvraag de deur uit. Karskens: ‘Ik moet het nog zien. Dat handboek moet er volgend jaar liggen. Als het in december nog niet rond is, ga ik het zelf schrijven. Elke hoofdredactie die zo'n boek niet aan al zijn buitenlandverslaggevers geeft, zal voortaan medeschuldig zijn als een van hen omkomt.’
‘bukken hoeft niet’
Oorlogscorrespondent Arnold Karskens versloeg brandhaarden in zo'n dertig landen. Vergeten conflicten, nepverslaggevers, het onderzoek naar de dood van Sander Thoenes; er deugt veel niet aan zijn vak. Tijd voor een echt handboek.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1999/45
www.groene.nl/1999/45