
Op de grens tussen Nederland en België, bij Eijsden, begon het nieuwe jaar met protest. In de avond van 2 januari blokkeerde een groep van ongeveer vijftig actievoerders de A2 voor enkele uren. Sommigen droegen gele hesjes, het Noord-West-Europese tenue dat staat voor onvrede met de politiek. Landelijk nieuws werd het niet. Alleen lokale Limburgse media maakten er kort melding van. Deze blokkeeractie, vrijwel onopgemerkt gebleven, is een passend vignet voor hoe het staat met de boze burger in Nederland. In tegenstelling tot andere uitingen van publieke boosheid, zoals bijvoorbeeld de betogingen tegen en voor Zwarte Piet, was alles hier in balans: de onvrede was zoals meestal beperkt tot een kleine groep, en werd niet nodeloos uitvergroot door de media. Na een gesprek met de politie werd de blokkade beeïndigd.
Dat Nederland niet in de greep is van een plotselinge ontgoocheling over de formele politiek was ook af te lezen aan cijfers die het Sociaal en Cultureel Planbureau presenteerde in de luwte tussen Kerst en nieuwjaar. Sinds halverwege de jaren zeventig, een tijd waarin Nederland nog de mythische consensusdemocratie was, legt het scp regelmatig een aantal dezelfde vragen voor aan zijn onderzoekspanels. De antwoorden laten een vrijwel onveranderd beeld zien. In 1975 vond 62 procent van de Nederlanders dat politici het belang van een paar machtige groepen boven het algemeen belang stelden. In 2018 was dat percentage precies hetzelfde. Ook de mate waarin burgers een gebrek aan politieke invloed ervaren en vrezen dat Den Haag zich niet bekommert om ‘mensen zoals ik’ is nu niet ingrijpend anders dan vier decennia geleden. ‘Onveranderlijk sceptisch’, zo vat het scp onze politieke geestesgesteldheid samen.
Voor een democratie is dit geen grote zorg. Een dosis scepsis is een basisvoorwaarde voor gezonde politiek. Sceptische burgers dwingen politici naar kiezers te luisteren. Dat ze daar in de ogen van het electoraat stelselmatig in falen betekent dat de politiek, die draait om het keer op keer winnen van het vertrouwen om tijdelijk macht te mogen uitoefenen, voldoende dynamisch is.
Voorzover aanpassingen aan het Nederlands politiek stelsel die de politieke tevredenheid kunnen vergroten denkbaar zijn, liggen die bij mogelijkheden voor meer burgerinvloed. Ook die wens is een grote constante. Al ruim veertig jaar vinden burgers het een goed idee als er meer mogelijkheden zouden zijn om te kunnen meebeslissen. Dat die wens genegeerd wordt, en met het afschaffen van het raadgevend referendum nog verder uit zicht is geraakt, betekent dat het vooral politici zijn die voor teleurstelling zorgen, en niet het democratisch bestel.
Ook op dat punt zijn de meest recente scp-cijfers bemoedigend. Het aantal Nederlanders dat bestuur graag zou overlaten aan enkele krachtige leiders is licht gedaald in de afgelopen tien jaar. De autoritaire verleiding waar landen overal ter wereld voor vallen is hier beperkt tot een kwart van de bevolking – niet weinig, maar ook niet in de gevarenzone.
Het vorsen van het temperament van de burger is een nationale obsessie geworden. Het is de vraag hoe zinvol het debat over de boze burger is. Onder de schommelingen die worden geregistreerd gaat een behoorlijk stabiel klimaat schuil. Dat betekent dat eventueel politiek onderhoud niet nodig is aan de zijde van de kiezer, maar aan die van de gekozene.
Scepsis richting het politieke bestel is het kenmerk geworden van een nieuwe generatie politieke leiders. Ze zijn opgegroeid als sceptische burger en hebben hun wantrouwen het hart van het bestel binnengebracht. SP en GroenLinks presenteren zich als ‘een beweging’, vanuit een gevoel dat een politieke partij een gewantrouwd vehikel is. Forum voor Democratie en Denk hebben van wantrouwen tegen het politiek bestel hun handelsmerk gemaakt. De aanvoerders van d66 en vvd zijn vooral druk om hun eigen claim op partijleiderschap te versterken. Wat ze allemaal vergeten is dat democratie veel meer vertrouwen geniet dan de politici die haar bevolken. De dertigers die nu aantreden lijken dat probleem alleen maar te versterken.