In Some Thoughts on Education uit 1692 schreef John Locke: ‘Je moet niets doen in het bijzijn van je zoon, als je niet wil dat hij het imiteert.’ Irritant natuurlijk, dat reflecties op opvoeden kennelijk alleen over zonen gaan, maar daar leer je met de jaren als vrouwelijke filosoof – als maximaal zes-vinker – een beetje overheen lezen. Hoe dan ook, zit iets in. Altijd het goede voorbeeld geven. Vorming, opvoeding en onderwijs starten met het persoonlijk belichamen van wat je belangrijk vindt. Leading by example. Je kunt wel tegen je kinderen zéggen dat ze niet moeten roken, maar als ze je heel de dag zien paffen, boet zo’n gebod wel aan kracht in.

Ik moet de laatste tijd regelmatig aan die zin van Locke denken. Bijvoorbeeld als Nederland benadrukt niet mee te doen aan een politieke boycot van de Olympische Spelen van nu in China. Dat land maakt zich schuldig aan grove mensenrechtenschendingen als de onderdrukking en marteling van Oeigoeren, de opsluiting van journalisten, grootschalige (internet)censuur en executies. De politieke boycot – wél sporters, geen politici naar Beijing – wordt daarom wel gesteund door onder meer de VS, Zweden en Canada. Maar premier Rutte herhaalt in zijn persconferenties dat de afwezigheid van een Nederlandse regeringsdelegatie bij de Spelen geen statement is, het komt door corona. Hij voegt toe dat mensenrechten wel ter sprake komen in besprekingen met China – besprekingen die, denk ik, hoofdzakelijk over handel gaan.

Niets nieuws onder de zon, zou je kunnen denken, het is altijd hypocrisie troef als het aankomt op mensenrechten. Waar te beginnen? Oneerlijke internationale handel. Een onevenwichtige verdeling van de gevolgen van klimaatineenstorting. Structurele pushbacks van vluchtelingen. Vaccinpatenten. Kun je blasé over doen, maar hypocrisie heeft wel gevolgen.

Democratisch burgerschap is, uiteindelijk, geen vak op school

Zo bewijst de politiek het Nederlandse burgerschapsideaal geen dienst met de slappe stellingname ten opzichte van China. En dat terwijl Nederlandse basis- en middelbare scholen sinds 1 augustus 2021 aan het werk zijn gezet met ‘een verduidelijking van de burgerschapsopdracht’. Deze wetswijziging, ontworpen en ingevoerd door voormalig minister Slob (CU), schrijft voor dat scholen meer aandacht moeten besteden aan burgerschapsonderwijs. Wat houdt dat in? Respect en kennis bijbrengen van de ‘basiswaarden van de democratische rechtsstaat zoals verankerd in de Grondwet, en de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens’. Ik was verbaasd toen ik die laatste zinsnede las. ‘Universele fundamentele rechten en vrijheden van de mens’: zo absoluut, zo categorisch en onvoorwaardelijk, die gelden gewoon! En dat uit de koker van een kabinet-Rutte, kabinetten die niet bepaald bekendstaan om nadrukkelijk moreel leiderschap op mensenrechtenthema’s.

Begrijp me goed, met die wetswijziging is weinig verkeerd. Al langere tijd blijkt uit verschillende vergelijkende internationale studies dat Nederlandse jongeren bar weinig weten van democratie en rechtsstaat. En ‘universeel geldende fundamentele vrijheden en rechten’ lijken mij een prachtig brandend middelpunt voor burgerschapsonderwijs. Het voorkomt dat dit onderwijs vervalt in een misplaatst en nauw nationalisme, met daarin vooral aandacht voor vermeend unieke Nederlandse rechten en vrijheden en bijhorende successen. Vruchtbaarder is om vanuit bredere waarden te kijken naar de manieren waarop Nederland al goed bezig is – en op welke manieren nog niet. Wanneer het op mensenrechten aankomt, in de woorden van Martha Nussbaum, blijven alle landen altijd ontwikkelingslanden. Prima dus dat de ‘universeel geldende fundamentele vrijheden en mensenrechten’ zo, haast platvloers, in de nieuwe burgerschapsopdracht terecht zijn gekomen.

Maar met het zinnetje van Locke in mijn achterhoofd vraag ik me ook af of dit burgerschapsonderwijs kans van slagen heeft. Onderzoek toont aan dat scholen democratische kennis en betrokkenheid kunnen aanwakkeren, maar óók dat hun invloed beperkt is. De verantwoordelijkheid dat burgers voldoende geëquipeerd zijn bij te dragen aan de democratie kan dus niet volledig bij scholen en hun docenten worden gelegd. Daar is een heel land voor nodig, een land dat sterke liberaal-democratische en rechtsstatelijke tradities kent, en een democratisch ethos, uitgedragen in alle lagen van de politiek en bredere maatschappij. Daarom zou ook voor het kabinet en de Kamers practice what you preach het devies moeten zijn. Democratisch burgerschap is, uiteindelijk, geen vak op school – dat is een waardevol maar ook een kleiner facet ervan. Het is een levenswijze, waarbinnen iedereen constant en in allerlei rollen doorlopend leert, doceert en het stokje doorgeeft.

Zadie Smith schrijft in haar essaybundel Feel Free dat vooruitgang voortdurend verbeeld en ingevuld moet worden om voort te kunnen duren. Dit geldt ook voor burgerschap. Dat moet, steeds opnieuw, hooggehouden worden. De politiek heeft nu scholen aan het werk gezet – maar kijkend naar hedendaags Nederland moet ze vooral zelf aan de slag. En een kabinet dat zich écht hard maakt voor mensenrechten – in China of waar dan ook – en daarnaar handelt, heeft invloed op bredere processen van burgerschapsvorming. Je moet immers vooral doen wat je wil dat burgers imiteren.