Mark Rutte bezoekt op 14 mei een kapperszaak in Den Haag © Koen van Weel / EPA

Niet alleen voor supermarkten zijn dit gouden tijden. Ook bestuurskundigen veren op nu het coronavirus zoveel overhoop haalt. Onderzoeksonderwerpen genoeg. Zoals centralisatie versus decentralisatie nu in tijden van nood de zwakke punten van decentralisatie bloot komen te liggen. Of de handhaving van de genomen coronamaatregelen versus de rechten van burgers. Wat mij ook intrigeert is de veranderde rol van de minister-president.

In Nederland hebben wij geen rechtstreeks gekozen minister-president, maar de primus inter pares van de ministersploeg is al decennia de lijsttrekker van de grootste regeringspartij. Indirect gekozen is de minister-president dus wel. Oftewel de minister-president is een politicus, ook al zal niet iedere bestuurskundige het met mijn uitleg van indirect gekozen eens zijn.

In een gemeente is dat anders. De eerste burger van de stad solliciteert naar zijn functie, wordt niet gekozen, ook niet indirect. De burgemeester heeft vaak wel een politieke kleur, daar niet van, maar is toch vooral een bestuurder. Hij of zij wordt geacht boven de partijen te staan.

Dat de rollen van bestuurder en politicus verschillend zijn, bleek wel toen Job Cohen vroegtijdig moest opstappen als pvda-partijleider. Boven een artikel over Cohen kopte de Volkskrant in februari 2012: ‘Altijd bestuurder en nooit politicus’. Cohen was als burgemeester van Amsterdam een man met gezag en aanzien geweest, maar in zijn latere rol als partijleider mislukte hij. Cohen was niet geschikt voor felle politieke discussies, niet in staat oppositie te voeren om het oppositievoeren, geen man om zichzelf te profileren om het profileren. Hij was als burgemeester gewend te besturen, beslissingen te nemen nadat hij naar velen – in de raad en daarbuiten – had geluisterd.

Nu is politiek leider zijn van de grootste oppositiepartij niet hetzelfde als minister-president zijn. Maar de huidige minister-president, vvd’er Mark Rutte, was wel ooit de leider van een grote oppositiepartij, ook al is dat inmiddels alweer tien jaar geleden. Toen Rutte bij de verkiezingen van 2017 weer campagne ging voeren en felle debatten aanging, vonden we dat niet vreemd. De minister-president is ook een politicus.

VVD’er Rutte noemde Nederland ‘diep socialistisch’

Maar misschien moeten we zeggen dat Rutte politicus wás. Als gevolg van de coronacrisis is hij meer en meer bestuurder geworden. Dat bleek al toen hij de pvda’er Martin van Rijn koos als opvolger van vvd-minister Bruno Bruins voor Medische Zorg. Even geen politiek; dat voormalig minister Van Rijn lid is van een oppositiepartij deed er nu niet toe, Rutte had behoefte aan een goed ingewerkte bestuurder.

Dat de minister-president zijn rol anders invult, zie je ook aan zijn optreden in de Tweede Kamer. Rutte probeert alle partijen mee te krijgen in zijn aanpak van de crisis. Genoegen nemen met de meerderheid plus één is even niet aan de orde. Het aantal keren dat hij zegt ‘dat laat ik mijn ambtenaren uitzoeken’ op een suggestie van een oppositiepartij is welhaast niet meer te tellen. Een en al welwillendheid is hij. Zo zoekt hij ook niet het felle debat, zelfs niet als pvv-leider Geert Wilders hem verwijten maakt die soms diametraal staan tegenover eerdere verwijten van diezelfde Wilders.

Opmerkelijk is ook een aantal recente uitspraken van de minister-president. Zo noemde hij begin april Nederland een ‘diep socialistisch’ land. Voor een vvd’er, zelfs een soepele als Rutte, geen voor de hand liggende woorden. En afgelopen week zei hij niks te hebben met de uitdrukking ‘de blauwe trots’ als het over klm gaat. Dat stond in schril contrast met zijn partijgenoot minister Cora van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat, die het daar wel degelijk over had toen de Kamer debatteerde over steunmaatregelen aan de vliegtuigmaatschappij. Ze bleef dat zelfs doen toen ze daarop werd aangesproken door de oppositie die de steunmaatregelen overigens wel goedkeurden, maar dan vanwege de werkgelegenheid, niet uit nationale trots.

Iedere lang zittende minister-president zal in de loop van de jaren waarschijnlijk meer en meer bestuurder worden, maar door de coronacrisis is bij Rutte de omslag nu duidelijker aanwijsbaar. De vraag is of hij de draai terug naar politicus nog kan maken, temeer omdat er over zo’n elf maanden al verkiezingen zijn.

Zolang het virus onder ons is, en daar gaat Rutte zelf wel vanuit, zal dat ingewikkeld zijn. Want tijdens de coronadebatten zal de minister-president dan de bestuurder willen zijn die een breed draagvlak zoekt bij collega-partijleiders. Terwijl hij tijdens verkiezingsdebatten door diezelfde collega’s in de rol van partijpoliticus zal worden geduwd.

De vraag is niet alleen of Rutte dat nóg een keer kan, maar ook hoe de kiezers zullen reageren. Van links tot rechts is er waardering voor de manier waarop Rutte in de beginfase van de coronacrisis heeft geopereerd. Dat is een Rutte in de rol van burgervader die probeert met iedereen rekening te houden, te verbinden, te steunen en te troosten. Het gaat hem goed af. Dat maakt de weg terug naar de rol van politicus des te moeilijker.

En dan heb ik het nog niet over de afrekening die zeker zal komen, al weten we nog niet precies wanneer. Een van de hamvragen zal zijn: was het virus al die economische pijn wel waard? Die pijn zal vooral de burgervader worden aangerekend. Mensen willen dan een zondebok, zoals ze nu iemand willen die hen leidt. Als blijkt dat de prijs hoog is geweest, zullen ze de minister-president dan net zo makkelijk hard afwijzen. Tegen die woede zal Rutte als politicus weinig verweer hebben.