De Amerikaanse overheid groeit. Nota bene onder president Bush. Dat was anders onder zijn Democratische voorganger. Toch proberen Republikeinen de tussentijdse verkiezingen van komende november niet louter te winnen door harder met de vlag te zwaaien dan de tegenstander, maar opnieuw ook onder het banier van een kleinere overheid. Want Democraten, zo is de ingesleten gedachte, verhogen de belastingen zodra ze de kans krijgen, terwijl Republikeinen staan voor harde, maar noodzakelijke bezuinigingen.

«Staan voor», dat is het ook, want met de werkelijkheid heeft het weinig te maken. Sinds zowel het Witte Huis als het Hooggerechtshof, het Huis van Afgevaardigden en de Senaat in Republikeinse handen zijn, zijn de overheid en de overheidsuitgaven alleen maar gegroeid. De regeringsgezinde denktank American Enterprise Institute, de nieuwe werkgever van Ayaan Hirsi Ali, rekende voor dat de overheidsuitgaven tijdens de eerste vijf jaar van Bush’ presidentschap met 35 procent zijn gestegen. In de eerste vijf jaar van Lyndon Johnson was dat 25 procent, hoewel Johnson doorgaat voor de Sinterklaas onder de Amerikaanse presidenten, wiens kostbare «oorlog tegen de armoede» nog altijd geroemd wordt onder Democraten en verguisd door Republikeinen. Nog opvallender: onder Clinton slonken de overheidsuitgaven met maar liefst acht procent.

Natuurlijk spelen oorlogsuitgaven een rol. De voormalige «senior budget official» van het Witte Huis onder Clinton, Gordon Adams, rekende voor de komende editie van het maandblad Harper’s uit dat de oorlog tegen het terrorisme sinds 2001 437 miljard dollar heeft gekost: zo’n 1500 dollar per Amerikaan.

Oorlogen gaan nog altijd niet op een koopje, al had het Witte Huis dat van tevoren wel gedacht. Een van de architecten van de oorlog, voormalig staatssecretaris Paul Wolfowitz van Defensie, beweerde voor een senaatscommissie zelfs dat de oorlog zichzelf zou betalen door de opbrengsten uit de verkoop van Iraakse olie. Bush’ belangrijkste economisch adviseur, Larry Lindsay, was voorzichtiger. Hij voorspelde dat het Irak-avontuur uiteindelijk zo’n honderd miljard dollar zou kosten. Niet veel later werd hij ontslagen, onder meer voor deze schatting, die door het Bush & Cheney-team als krankzinnig hoog van de hand werd gedaan. Inmiddels blijkt dat Lindsay de oorlogskosten schromelijk onderschatte.

Maar de groeiende staat is niet alleen te wijten aan de oorlogen in Irak en Afghanistan en de creatie van een nieuw ministerie voor «Vaderlandse Veiligheid». Ook in allerlei andere sectoren slaagde de overheid er onder Bush in te groeien. Neem de banen. Onder Bush zijn er anderhalf keer meer banen door de overheid geschapen dan door particuliere bedrijven, aldus het onafhankelijke Economic Policy Institute in Washington. Bovendien heeft de regering werk uitbesteed dat eerder door ambtenaren werd verricht. Zo besloot de Amerikaanse belastingdienst deze week om, zonder iemand te ontslaan, de belastinginning uit te besteden aan commerciële deurwaarderskantoren. De gerenommeerde econoom Paul Krugman, geen vriend van de regering-Bush, schreef malicieus dat de «belastingboeren» uit het Europa van de vijftiende eeuw weer terug zijn. «Opnieuw zet Bush de tijd jaren, en nu zelfs eeuwen, terug.»

Of neem het aandeel overheidssalarissen in alle inkomens, volgens economen als Krugman een goede manier om de omvang van de overheid te bepalen. In de jaren vijftig groeide dit aandeel gestaag, om in 1975 onder de Republikeinse president Ford te pieken met 22 procent. Het daalde onder Carter en Reagan, groeide weer enigszins onder vader Bush en daalde scherp onder Clinton, tot zestien procent van de totale inkomens. Nu is het percentage terug naar twintig, terwijl de overheid ook nog eens allerlei taken heeft afgestoten. In zijn zucht de onder conservatieven heersende economische ideologie van provocerende kanttekeningen te voorzien, beweert Krugman dat juist deze toename van de overheidsbanen en -inkomens een van de belangrijkste redenen is dat de Amerikaanse economie in de laatste jaren is blijven groeien.

Het is nog gekker. Ook de groeiende rol van het rap uitdijende leger lobbyisten in Washington speelt een rol. Of de bereidwilligheid van het door Republikeinen beheerste Congres om zaken met hen te doen, het is maar hoe je het bekijkt. Want het is niet alleen de taak van lobbyisten om belastingvoordelen voor hun cliënten uit het vuur te slepen en lastige wetten tegen te houden, het gaat er in hun werk ook om overheidscontracten en subsidies binnen te halen en te bepalen welke kandidaten donaties verdienen voor hun verkiezingskas in steeds duurder wordende verkiezingen. Het zogeheten «earmark» is daarbij hun beruchtste wapen. Als een wet eenmaal is goedgekeurd door het Congres, maar nog niet door de president is ondertekend, kunnen congresleden er nog extra bepalingen in schuiven die, bij voorkeur, geld vrijmaken voor speciale projecten. De ongeschreven regel is: als ik niets over jouw geldverslindende, lokale en onder de kiezers populaire projecten zeg, klaag jij niet over de mijne. De belastingbetaler, die natuurlijk opdraait voor deze generositeit, kan moeilijk en soms helemaal niet te weten komen wie de geoormerkte bedragen precies ten goede komen. Congresleden willen in de regel niet praten over hun «oormerken». Als de wet al is goedgekeurd, zijn er ook geen publieke notulen van. In de wet is slechts terug te vinden om hoeveel geld het gaat, naar welk district het gaat en wat de bedoeling ervan is. Zowel lobbyisten als congresleden hebben baat bij deze geheimzinnigheid.

Dit is geen klein bier. Afgelopen jaar hebben congresleden meer dan vijftienduizend ezelsoren in wetten gefrommeld, waarmee zij 32,7 miljard dollar hebben vrijgemaakt. Dat is twee keer zoveel als in 2001 en drie keer zoveel als in 1998. Een extreem voorbeeld is de laatste «foreign operations bill», die onder meer de hulp aan buitenlandse bondgenoten regelt. Op de valreep was er in deze wet voor zestien miljard dollar aan oormerken ingestoken. Zo moest er honderdduizend dollar naar geitenvleesonderzoek in Texas, 549 duizend dollar naar de ontwikkeling van «toekomstig voedsel» in Illinois, 569 duizend naar «koude-seizoenspeulvruchtenonderzoek» in Idaho en 175 duizend naar obesitasonderzoek in Texas. Het handjeklap van congresleden en lobbyisten heeft er ook voor gezorgd dat Omaha in de lege fly-over-staat Nebraska meer overheidsgeld heeft gekregen ter bescherming tegen terroristen dan de stad New York.

Soms is er ook sprake van ordinaire omkoping. De Californische afgevaardigde Randy «Duke» Cunningham, een voormalige oorlogsveteraan die in het Congres een winkeltje exploiteerde, is er enkele maanden geleden zelfs voor in de gevangenis beland. Bij hem werd een papiertje gevonden waarop hij een prijslijst had gekrabbeld voor lobbyisten. Uit de eerste regel blijkt dat Cunningham voor 140 duizend dollar of de rechten op een boot een overheidscontract regelde van zestien miljoen dollar. De regels daaronder toonden hogere prijzen, voor nog mooiere contracten.

Toch is de meeste «pork» die congresleden voor hun electoraat regelen, niet illegaal. Het is een eeuwenoude traditie die in de laatste jaren zozeer uit de hand is gelopen dat een van de eenzame strijders ertegen, de Republikeinse senator John McCain, meent dat «het systeem kapot is». Hij benadrukt als een van de weinigen dat alle «bruggen naar nergens» in Alaska – of het overdekte junglethemapark in Iowa dat op dit moment met federaal overheidsgeld wordt gebouwd – mogelijk zijn omdat Chinezen, Japanners en Saoedi’s maar door blijven gaan met het kopen van Amerikaanse staatsobligaties. Want de combinatie van teruglopende belastinginkomsten door belastingverlagingen (ondanks een groeiende economie) en hogere overheidsuitgaven, heeft voor een gigantische staatsschuld gezorgd.

Het digitale telraam bij Times Square op Manhatten, dat sinds 1989 de nationale schuld per seconde bijhoudt, is waarschijnlijk volgend jaar al te klein om die schuld nog te kunnen weergeven. Per dag groeit de schuld met zo’n 1,75 miljard dollar. Voor de deadline van deze editie stond het telraam op 8.507.659.100.633, ofwel 8,5 biljoen dollar.

Dat probleem lijkt te abstract voor individuele congresleden, terwijl de voordelen van weer een nieuwe oormerk uiterst concreet zijn.

Senator McCain stelt de overheidsuitgaven voor als een oncontroleerbaar beest. Beide partijen hebben schuld en alleen een grootschalig deltaplan tegen de wassende stroom overheidsuitgaven kan uitkomst bieden. Het systeem behoeft aanpassing en dan kunnen de politici die van goede wil zijn – vooral die van de eigen Republikeinse partij – eindelijk weer orde op zaken stellen.

Toch is het maar de vraag of McCain de juiste analyse velt. De onlangs afgetreden speechschrijver van Bush, Michael Gerson, lichtte bij zijn afscheid tegenover een journalist van de webeditie van het tijdschrift Foreign Policy een interessant tipje van de sluier op over de gedachtegang van het Witte Huis. Over «small-government conservatism» zei deze trouwe dienaar van Bush dat het «oppervlakkig» is. Op de lange termijn, aldus Gerson, is het «politieke zelfvernietiging», omdat de antioverheidspolitici niet zijn opgewassen tegen kandidaten die wel durven te «praten over onderwijs, gezondheidszorg en andere werkelijk belangrijke kwesties van openbaar bestuur». Afkeer van de overheid is volgens Gerson zelfs «moreel leeg». «Iedere politieke beweging moet een visie hebben op sociale rechtvaardigheid en het algemeen belang om aansprekend te blijven. En de overheid kan daar een rol in spelen. In de afgelopen vijf jaar heb ik dat van dichtbij kunnen zien.»

Het is dat Gerson al ontslag had genomen, want dergelijke woorden vallen niet goed in Republikeinse kring. Er is maar één reden waarom radicale antioverheidsactivisten zich verheugen in de enorme schulden die de Amerikaanse overheid opbouwt. Hoe slechter het met de overheidsfinanciën gaat, hoe dringender de behoefte tot rigoureuze bezuinigingen en radicale hervormingen.

Grover Norquist, de voorzitter van de belangenvereniging Americans for Tax Reform, legde op een van zijn woensdagochtendbijeenkomsten in zijn kantoor in DC uit hoe de vijand (de staat) «in de badkuip kan worden verdronken». In het huidige «gezonde» politieke klimaat is het onmogelijk voor welke politicus ook om de belastingen te verhogen of de defensie-uitgaven te verlagen. Als de tekorten zich dus maar opstapelen, zal de wal het schip vanzelf keren, meent Norquist. En dan kunnen de laatste restanten van de New Deal van Roosevelt en de Great Society van Johnson in een enkele zak bij het oud vuil. Precies wat Norquist wil. l