Bij elke Amerikaanse presidentsverkiezing denk ik weer dat er voor de bondgenoten een manier moet worden gevonden om hun stem te laten horen. Eenmaal gekozen is een president zo machtig dat de rest van de wereld de gevolgen ervan zal merken. De Amerikaanse kiezers zouden moeten weten wat het bevriende Europa van de kandidaten denkt.
In Nederland hebben we het raadgevend referendum. Je kunt je voorstellen dat een week voor de Amerikaanse verkiezingen in de lidstaten van de Europese Unie zon georganiseerd advies wordt uitgebracht over het deel van het programma dat Europa aangaat. Bepaalde onderdelen van Amerikas buitenlandse politiek. Maar vergeet het. Waar bemoeien ze zich mee? zullen miljoenen Amerikanen zich afvragen.
Wat wij van hun kandidaten denken, is uitsluitend onze zorg. Niettemin blijven we ons vruchteloos met de gang van zaken daar bemoeien, in de media, tijdens optochten, in vergaderingen.
Onlangs heeft de Canadese krant La Presse in tien landen een onderzoek gedaan naar de kandidaat van hun voorkeur. Nederland is er niet bij. Als de Britten mochten meedoen, zou 50 procent voor Kerry stemmen en 22 procent voor Bush. Bij de Zuid-Koreanen zou het 68 tegen 12 zijn, en in Israël 50 voor Bush en 22 voor Kerry. In Rusland zou Bush ook herkozen worden, met 52 procent, en in Frankrijk zou Kerry met de grootste meerderheid, 87 procent, winnen. Ook is nagegaan in hoeverre deze resultaten met een algemeen anti-Amerikanisme te maken hadden. Daar was geen sterk verband: tachtig tot negentig procent was van mening dat het van belang was goede betrekkingen met Amerika te onderhouden. Interessant, vooral voor degenen die kritiek op Bush voor anti-Amerikanisme willen laten doorgaan.
Voor de uitslag van de verkiezingen is onze mening over de kandidaten van geen belang. Maar het is wel nuttig dat het debat voortgaat, want daaruit blijkt in hoeverre we Washingtons buitenlandse politiek kunnen steunen, in laatste aanleg door het inzetten van soldaten ter plaatse. Onze menings verschillen over de volgende Amerikaanse president gaan concreet over onze inzet bij de uitvoering van zijn politiek.
Ik ben altijd tegen de oorlog in Irak geweest, niet omdat ik vind dat Saddam Hoessein zon brave man was of dat de volken daar hun bevrijding niet zouden verdienen, of omdat ik door pacifisme bevangen ben, maar omdat er andere prioriteiten zijn, in het Midden-Oosten en daarbuiten. En omdat, zoals Eisenhower heeft gezegd, «any war will surprise you». De prioriteiten waren en zijn: Iran met zijn nucleaire bedrijvigheid, Noord-Korea, en natuurlijk het conflict tussen Israël en Palestina, de grote zweer waaraan na een zwakke poging in het begin door deze Amerikaanse regering niets is gedaan. En als je per se een humanitaire oorlog wilt voeren, ligt een groot deel van Afrika braak.
De oorlog begon. De Verenigde Naties werden irrelevant verklaard, het westelijk bondgenootschap tot een club machteloze ruziezoekers gereduceerd. Al vlug werd duidelijk dat de casus belli uit misleidingen en valse voorwendsels bestond. Maar massavernietigingswapens of niet, met shock and awe leek alles snel geregeld. Op 1 mei 2003 kondigde de opperbevelhebber, in vechtpak gestoken, het einde van de major operations aan. En daarna begonnen de verrassingen. De terreur die bestreden had moeten worden begon zich nu pas goed te organiseren, hele steden moesten heroverd worden, of moeten dat nog. We kregen het martelschandaal van Abu Ghraib. Na het sneuvelen van de duizendste Amerikaanse soldaat is de openbare telling gestaakt; de Iraakse burgers zijn nooit geteld. Twaalfduizend, vijftienduizend? We weten het op geen duizend precies.
Irak met Saddam was een humanitair probleem, schandaal, wat je wilt. Maar hij had door verdere inspecties, politieke middelen en met zijn roestige wapentuig in bedwang kunnen worden gehouden. Irak zonder Saddam is het grootste probleem van de internationale politiek. Hoe dat zo gekomen is, kunnen we in een serie van drie grote artikelen, te beginnen op 19 oktober, in de Amerikaanse krant International Herald Tribune nalezen. Het catastrofale succes: Hoe het verkeerd liep met de plannen voor na de oorlog. Je zou denken, na bijna twee jaar ervaring, dat iedereen er langzamerhand van overtuigd moet zijn hoe ernstig het de Amerikaanse oorlogsleiders aan inzicht en talent mankeert.
Maar in Amerika is de helft van de kiezers er nog van overtuigd dat George W. Bush een verstandige en moedige kerel is. En ook in de Nederlandse media houdt hij zijn overtuigde aanhang. Tot de trouwsten horen twee redacteuren van de Volkskrant, Arnout Brouwers en Arie Elshout. Ooit was links nog wel eens ergens vóór, heet het artikel van de eerste, vorige week zaterdag. Brouwers denkt dat ik hoop dat de onderneming in Irak mislukt. Nee. Ik heb wel tientallen keren geschreven dat men er niet aan had moeten beginnen. En intussen is bewezen hoe slecht de operatie daar wordt beheerd. Twee dagen later verscheen het artikel van Elshout, Ook Europa heeft zijn domoren. Die denken dat als Kerry wordt gekozen we van Irak af zullen zijn. Maar, schrijft hij, «dan krijgt men Irak er gratis bij».
Heren, daar gaat het niet over. Irak is een voldongen feit. Het is nu een algemeen belang dat de chaos daar zo snel mogelijk wordt opgelost. Het gaat om het beheer. Bush is een slecht beheerder. Onuitwisbaar bewezen. Hij is een logo van slecht beheer. Dát doet ons verlangen naar Kerry.