Er zit weinig schot in het streven van de VN om het financiële imperium van al-Qaeda wereldwijd op te rollen. Konden de Verenigde Staten en diverse andere VN-landen direct na 11 september al snel voor 112 miljoen dollar aan vermeende al-Qaeda-tegoeden confisqueren, de voorlopige score van 2002 bedraagt een schamele tien miljoen, aldus de Washington Post. Het doel van de operatie — het opsporen en bevriezen van alle financiële bronnen van Osama bin Laden c.s. — is dan ook nog lang niet in zicht.

Beschermd door het bankgeheim kon de beleggingsportefeuille van Bin Laden de afgelopen maanden ondanks het financiële embargo dat de VN tegen hem hebben uitgesproken toch nog met miljoenen dollars groeien. Hoeveel geld Bin Laden, telg uit een schatrijk Saoedisch zakengeslacht, precies heeft, weten de VN niet, maar wél dat het nog jarenlang volstaat voor projecten van zijn BV Terreur.

Ter indicatie: de totale kosten van al-Qaeda voor 11 september 2001 worden geschat op een half miljoen dollar. Alleen al via zijn financiële netwerk in Noord-Afrika, het Midden-Oosten en Azië beschikt Bin Laden nog zeker over dertig miljoen dollar, en mogelijk zelfs driehonderd miljoen, aldus de VN in een schatting die op zich al een zekere radeloosheid verraadt. Bin Laden hoeft dan ook zeker niet met het collectezakje de moskeeën rond. De voormalige playboy kent de wereld van de haute finance als geen ander, en ook alle trucs om uit zicht te blijven.

Dat laatste was ook al de conclusie van het rapport dat de Franse Nationale Assemblee in maart 2000 publiceerde. Een commissie onder voorzitterschap van de socialistische afgevaar digde Vincent Peillon publiceerde toen het rapport La Cité de Londres, Gibraltar et les dépendances de la Couronne, des centres offshore, sanctu aires de l’argent sale. Daarin was als speciale bijlage een «synthese van de economische omgeving van Osama bin Laden» opgenomen. Peillon relateerde de onmogelijkheid om de vingers achter het financiële netwerk van al-Qaeda te krijgen vooral aan de regels en voorschriften binnen de City, het zakenhart van Londen, en de soepele houding van de Britten ten aanzien van offshore banking.

Daarnaast wezen de Fransen op de nauwe banden van het Bin Laden-imperium met de Saoedische koninklijke familie. Hoewel Osama bin Laden in 1994 officieel zou zijn «verstoten» door zijn schatrijke familie — wier centrale holdingmaatschappij Saoudi Binladin Group in het Saoedische Jedda is gevestigd — had hij zijn aandeel in de familiefirma ter grootte van vijftig miljoen dollar vermoedelijk wel als bruidsschat meegekregen. Niemand weet waar dat geld precies terechtkwam; men kan er slechts naar raden. Het zijn niet de minste firma’s waarmee de Saoudi Binladin Group goede banden heeft: Unilever, ABN Amro, de Citigroup en Motor ola behoren tot de directe partners. Daarnaast signaleerde de commissie-Peillon nauwe samenwerking tussen Osama en de beruchte BCCI-bank. Die gold tot voor kort als dé huisbankier van het internationale terrorisme, maar was ook van de partij in de zogeheten Iran-Contra-affaire onder leiding van Oliver North.

In de VS begon in 1991 een justitieel onderzoek naar de gangen van de inmiddels ontbonden BCCI. Echt ver kwamen de onderzoekers niet. Peillon sprak het vermoeden uit dat Bin Laden ondergronds nog steeds gebruikmaakt van hand- en spandiensten van stromannen uit het BCCI-milieu. Zoals de Syrische wapenhandelaar Monzer Al Kassar, die Bin Laden nog recent over de vloer zou hebben gehad in zijn zwaar beveiligde paleis in Marbella.

Al Kassar werd in 1991 beschuldigd van steun aan de Palestijnse kaping van het Italiaanse cruiseschip Achille Lauro in 1985, maar ging na een jaar voorarrest vanwege piraterij uiteindelijk toch vrijuit. Hij staat op goede voet met de Argentijnse ex-president Carlos Meném, met wie hij in 1991 illegale wapenleveranties organiseerde ten behoeve van Kroatië en Ecuador. De twee hebben in de persoon van Ghaith Pharaon, een Saoedische zakenman die zich veelal in Zuid-Amerika ophoudt en ook het leeuwendeel van de verkiezingscampagne van Meném zou hebben gefinancierd, een gemeenschappelijke vriend. Al Kassar beschikt dan ook over een grote beleggingsportefeuille in Zuid-Amerika. Een onderzoekscommissie van het Argentijnse huis van afgevaardigden onder leiding van Elisa Carrió meldde in een vorig jaar verschenen rapport dat al-Qaeda via Al Kassar vermoedelijk veel geld heeft belegd in de Argentijnse mijnbouw. Dat zou verklaren waarom de tweede man van al-Qaeda, Ayman Zawahiri, alias dr. Death, na 11 september nog kon worden aangetroffen op een foto met op de achtergrond een kaart van Zuid-Amerika, beschreven met Arabische letters. Nadere bestudering leerde dat die kaart was gebruikt voor een presentatie van de Tucumán Mineral Company.

De commissie-Carrió brengt onder meer de bomaanslagen op de Israëlische ambassade in 1992 en tegen de joodse gemeente in Buenos Aires in 1994 in verband met de Zuid-Amerikaanse activiteiten van al-Qaeda, dat een pact zou hebben gesloten met de traditionele extreem rechtse krachten ter plekke. Zo’n monsterverbond laat zich niet zo gemakkelijk detecteren of liquideren. Bij de bestrijding van de financiële slagkracht van Bin Laden voert het vrije Westen vooral een strijd met zichzelf.