‘Stehgeiger hè?’ bulderde Bas en onmiddellijk daarop verviel hij in somber gepeins.
‘Heb ik iets verkeerds gezegd?’ vroeg Mart aan Lina.
‘Nou, als dat zo is’, zei Lina geïrriteerd, ‘dan heeft Bas zijn verdiende loon. Hij moest zo nodig een opmerking over Aknaton maken.’
‘Ik begin het voor me te zien’, zei Mart dromerig, ‘Aknaton zo'n beetje half zingend, half pratend. En dan Bas daarnaast, met zo'n strikje. Het zou eigenlijk hartstikke leuk kunnen zijn.’
Op dat moment stapte Aknaton over de drempel, in zijn kielzog de schriele gestalte van Waltje, zonder Andrea.
‘Heb je je teksten?’ vroeg Mart.
‘Teksten? Téksten?’ kraaide Aknaton, ‘wat ís dit voor een wereld waar je bij binnenkomst meteen naar “je teksten” wordt gevraagd? Téksten! Zeg, het lijkt wel of je hier meteen je broek moet laten zakken.’
Lina moest zo hard lachen dat ze zich verslikte. Aknaton klopte haar liefdevol op de rug. ‘Ma cherie’, zei hij tegen de rauw rochelende en rood aanlopende Lia, ‘wat zie je er beeldschoon uit vanavond. Kijk nou toch eens wat je gedáán hebt’, zei hij verwijtend tegen Mart, ‘jij bezorgt iedereen de doodschrik met je teksten.’
Mart zuchtte en bestelde een glas rode wijn voor Aknaton. Die was in een opperbeste stemming: ‘Vandaag is een wonderschone dag’, zei hij, ‘ik wil graag proosten op jullie allemaal. Mart, alle glazen staan leeg!’ Mart gaf Marcella een wenk dat ze een rondje moest geven op zijn rekening. Het zou een lang getrek worden om iets uit Aknatons handen te krijgen. Het plan om iets met Bas en Aknaton samen te doen begon zich vaster in zijn hoofd te nestelen.
Lina depte haar ogen en keek toe hoe Aknaton, haar eeuwig beminde, zich tot Bas wendde: ‘En wat is er met Bas?’ vroeg hij. ‘Vindt Bas het geen wonderschone dag?’
‘Vergeet het Es-Dur, vergeet het C-Moll’, zei Bas somber, ‘vergeet het allemaal en ga op het toneel een deuntje strijken. Mijn moeder zou zich in haar graf omdraaien als ze hoorde hoe jullie mij bejegenen. Stehgeiger, hoe haalt hij het in zijn hoofd.’
‘Natuurlijk! Natuurlijk!’ kraaide Aknaton enthousiast, ‘ik wist dat het een bijzondere dag zou worden. Mart, jij wilde toch teksten? Hier, hier heb je het! Vergeet het es-dur, vergeet het c-moll, pom-pompedom-pedom-pompom… Ik haat het klassiek van de muziek het meest pom-pom-trala-trala…’
Hij speelde met zijn vingers op de bar een denkbeeldige pianopartij en sloot zijn ogen. In zijn mooi verlopen kop begon de muziek al te spelen. Hij luisterde naar wat de anderen niet konden horen. Hij glimlachte. In zijn hoofd begon de muziek zich te ontwikkelen, als vanzelf, zonder dat hij er iets anders voor hoefde te doen dan te luisteren.
Wat is het toch een bijzondere man, dachten Lina en Mart zonder het van elkaar te weten. Lina kende hem nu al zo lang. Het was liefde op het eerste gezicht geweest. Het eni ge nadeel daaraan was, bedacht Lina, dat iedereen die Aknaton ontmoette liefde op het eerste gezicht voor hem voelde. Hele generaties mannen en vrouwen hadden zich al aan zijn voeten neergelegd. Maar het was nog nooit iemand gelukt Aknaton aan zich te binden. Hij hield immers van alle mensen, zijn hele wezen straalde een voortdurende verrukking om het bestaan uit.
Maar wij zijn in ieder geval al zo lang bij elkaar dat ik het belangrijkst voor hem ben, dacht Lina. Hij en ik, we zijn allebei zigeuners, in wezen zijn we allebei zigeuners. Aan de overkant van de bar zag ze Waltje gebiologeerd naar Aknaton zitten kijken. Arme Waltje.
‘Hoe is het met Andrea?’ vroeg ze hem.
‘Andrea heeft haar vinger gebroken’, zei Waltje, ‘maar ze is dolgelukkig dat Floor terug is.’
‘Vinger gebróken?’ vroeg Aknaton, uit zijn trance ontwakend, ‘dat moet onmiddellijk gespálkt worden. Wat gebroken is, moet gespálkt worden.’