Om de hoek bij het pompeuze appartementengebouw 740 Park Avenue, waar Jackie Kennedy Onassis opgroeide en tegenwoordig miljardairs als grootindustrieel David Koch en private equity-baas Stephen Schwarzman wonen, staat een villa die eerder op het Engelse platteland dan op de Upper East Side van Manhattan thuishoort. Met zijn gekartelde daklijn en hoge glas-in-loodramen heeft het pand iets van een burcht, wat versterkt wordt door de twee rood-wit-blauwe vlaggen aan de gevel. Een keurig, zwart-marmeren plakkaat naast de deur maakt duidelijk dat dit het internationale hoofdkantoor van de Explorers Club is. De vlag naast de voor iedereen herkenbare Stars and Stripes is die van de vereniging zelf, met middenin in de witte, diagonale baan een kompas, geflankeerd door de letters E en C. Het is een vlag die al op de maan, op de top van de Mount Everest en in het wrak van de Titanic is geweest.

De Explorers Club is precies wat de naam doet vermoeden: een verbond van ontdekkingsreizigers, wier missie onder meer ‘het behouden van het ontdekkingsinstinct’ is. Beroemde leden uit het verleden zijn de Amerikaanse president Teddy Roosevelt, Charles Lindbergh en Neil Armstrong. Dat wil niet zeggen dat je bij de ongeveer 3200 leden van de club kunt aansluiten door simpelweg de K2 te beklimmen of op een vlot de Amazone af te zakken. Een missie is pas een ontdekkingsreis als ze tot doel heeft ‘de mensheid te verrijken met kennis’.

Met andere woorden: ontdekkingsreizigers zijn vaak avonturiers, maar niet elke avonturier is een ontdekkingsreiziger. ‘Luister’, zegt Will Roseman, de uitgesproken executive director van de Explorers Club die me rondleidt door het gebouw, ‘er zit altijd een element van avontuur in ontdekken. Ernest Shackleton, beroemd van zijn expedities naar Antarctica, was een zeer avontuurlijke ontdekkingsreiziger. Maar op een koord over de Grand Canyon lopen, dat is slechts avontuur, geen exploratie. Daarvoor moet er ook een wetenschappelijk of in ieder geval een kennisaspect aanwezig zijn.’

Bovendien hoeft ontdekken niet per definitie om het vinden van nieuwe gebieden of nieuwe plant- of diersoorten te gaan, benadrukt Roseman. ‘Bob Ballard, de ontdekker van het wrak van de Titanic en lid van de club, zoekt momenteel onder de Turkse kust naar overblijfselen van schepen uit de oudheid. Zo richt hij zich op het cultuurhistorische aspect van ontdekken: het onderzoeken en begrijpen van ons verleden, zodat we meer ontdekken over onze toekomst.’

‘Iedereen die in Afrika is geweest weet dat je beter door een leeuw dan door een luipaard kunt worden aangevallen’, zegt Roseman als we de rondleiding vervolgen. ‘Een agressieve leeuw kun je met intens oogcontact van je afhouden, maar een hongerig luipaard springt je onherroepelijk naar de keel.’

Roseman heeft jarenlang als bush pilot (piloot van kleine vliegtuigen in onontgonnen gebieden) in Congo gewerkt, maar spreekt in dit geval niet uit eigen ervaring. Hij put uit het verleden van oud-Club-president Carl Akeley, wiens door littekens vervormde portret we in het trappenhuis passeren. Akeley was door het American Museum of Natural History voor een expeditie naar Afrika gestuurd, waar hij werd aangevallen door een luipaard. ‘Het beest beet hem in zijn gezicht, waarop Akeley zijn arm in de bek van het luipaard stak, tot diep in zijn strot. Toen hij zijn vuist balde, stikte het dier.’

Het zal een van de vele sterke anekdotes blijken die Roseman in petto heeft tijdens onze wandeling door het gebouw, dat tot 1904 eigendom was van de zeer vermogende familie Clark, van de Singer-naaimachines. Destijds gebruikten de Clarks het pand om een van ’s werelds meest vooraanstaande privé-kunstcollecties te herbergen, die later (mede) de basis zou vormen voor het Museum of Modern Art. Ook in zijn huidige vorm heeft het pand wel iets weg van een museum. Enkele kamers zijn geheel opgetrokken uit de ingewanden van een Brits galjoen en een Italiaanse bidruimte.

Een andere kamer is geheel gewijd aan Teddy Roosevelt, met onder meer originele foto’s van de man tijdens zijn expedities in de wildernis en een schilderij van hem als president. Op de bovenste verdieping bevindt zich de trofeeënkamer van de club. Hier staan bijvoorbeeld de drums van de laatste koning van Haïti, een tamelijk indrukwekkende penis van een potvis en een wollige mammoetslagtand. Ook hier is Roosevelt nadrukkelijk aanwezig. De opgezette leeuw, luipaard en cheetah zijn namelijk door hem cadeau gedaan, evenals de lange tafel, waaraan hij volgens Roseman ooit zijn plannen voor het Panamakanaal uittekende. Roseman vertelt dat bijna alle relikwieën in het gebouw voor dagelijks gebruik zijn. Aan de lange tafel zitten inderdaad twee oudere leden met elkaar te praten, elk met een notitieblok op schoot.

Het clubgebouw begint op deze donderdagavond inmiddels aardig vol te lopen. Er staan twee publieke evenementen op het programma, beide open voor het publiek (gratis voor leden, twintig dollar voor niet-leden). Op de derde (en bovenste) verdieping spreekt de Canadees Will Gadd over zijn recente expeditie naar de Niagara-watervallen, waar hij bevroren ijspegels beklommen heeft. (‘Dat is eigenlijk geen ontdekken’, bekent Roseman besmuikt, ‘maar Gadds sponsor Red Bull steunt ons ook regelmatig.’)

Een verdieping lager vindt straks een literaire avond plaats van het gezelschap Short Story Thursdays (sst). sst-oprichter en president Jacob Tomsky, tevens auteur van de memoir Heads in Beds (2012), is al aanwezig om de organisatie bij de voorbereiding te helpen. Tomsky e-mailt sinds 2011 elke donderdagochtend een kort verhaal naar zijn almaar groeiende schare abonnees. Behalve dat hij steeds uitstekende verhalen uitzoekt, won hij vooral aan populariteit vanwege zijn spitsvondige, met schuttingtaal doorspekte dispatches waarmee hij zijn literaire keuzes toelicht.

Tomsky’s succes trok ook de aandacht van de grote uitgevers, die hem vervolgens verboden nog langer verhalen rond te sturen waarvan zij het intellectuele eigendom hadden. Plots moest Tomsky zich in zijn keuzes beperken tot verhalen die rechtenvrij zijn, waaronder in ieder geval verhalen vallen die langer dan 95 jaar geleden zijn gepubliceerd. Het maakte hem alleen maar vastbeslotener zijn project voort te zetten. Sinds kort werkt hij samen met het literaire blad Paris Review, waar hij zo nu en dan uit het archief mag putten.

Met zijn volle baard en dito borsthaar doet Tomsky denken aan de archetypische ontdekkingsreiziger à la Shackleton en dr. Livingstone. ‘Ze hebben me gevraagd of ik lid wil worden’, vertelt hij, duidelijk nog verbaasd. ‘Ik had eerlijk gezegd nog nooit van de club gehoord, maar nu ik hier heb rondgekeken lijkt het me wel cool.’

Zelf heeft Tomsky zich nooit als een ontdekkingsreiziger gezien. ‘Tenminste, niet in de traditionele zin van het woord. Op mijn reizen door Afrika, Azië en Europa leer ik wel veel over mezelf en anderen, wat ik in mijn verhalen verder onderzoek. Dat is wellicht ook een vorm van ontdekken.’ Zijn aanvraag moet overigens nog worden goedgekeurd, voegt hij eraan toe. ‘Daarom zal ik me straks daarin steken’ – hij wijst op een pak, das en overhemd op een klerenhaak – ‘en proberen geen fuck en ass te zeggen. Dat is moeilijk voor mij.’

Op het belendende dakterras staren de eerst gearriveerde sst-leden, veelal twintigers en dertigers, herkenbaar aan hun hoornen brillen, tatoeages en sporadische Shimansky-snorren, in hun glas. Een enkeling waagt het tegen de pilaren te hangen die, zo vertelt Roseman, afkomstig zijn uit een dertiende-eeuws Frans klooster. Na een uur ‘open bar’ klinkt de bel. Goedgemutst en wat luidruchtiger dan na aankomst hobbelt de groep, een man of honderd, de grote zaal binnen. Tomsky, nu inderdaad in pak, spreekt de groep toe: ‘Vanwege mijn financiële staat en mijn gebrekkige verstand – ik ben dom met getallen, wetenschap, data en routebeschrijvingen, gewoon dom – staat mij slechts één vorm van ontdekken ter beschikking: de culturele ontdekking.’

Tomsky voelt zich aangetrokken tot wat hij noemt ‘de meest intrigerende groeiende tumor op aarde: de almaar zwellende, cultureel fascinerende wereldbevolking. Of dat nu is in een klein dorp ten noorden van Dubuque, Iowa, dat ik nu haat, of drijvend op een vlot in de Baai van Ha Long in Vietnam.’

‘Bijna elke dag wordt iets mogelijk dat tot voor kort onmogelijk was. Dit is de gouden eeuw voor exploratie’

Tomsky’s vehikel is het verhaal. ‘Iedereen op deze planeet, iedereen in deze kamer, is in staat een onbevangen luisteraar het gevoel te geven een verbale reis te hebben meegemaakt. Dus ik sta niet alleen in mijn zucht naar nieuwe ervaringen. Ik heb jullie en ik heb jullie verhalen. En’ – wijzend op de portretten van ontdekkingsreizigers aan de wand en de tentoongestelde vlaggen van beroemde expedities – ‘ik kan staan op de schouders van deze reuzen.’

Het valt te bezien of de ontdekkingsreizigers van 2015 de triomfen van de reuzen uit het verleden kunnen evenaren: onze landkaarten zijn op elk willekeurig moment via Google Maps te raadplegen, zoals het aardoppervlak steeds via Google Earth te bezichtigen is. Het ontdekkingsinstinct zal heus niet verdwijnen, maar het voelt in de Explorers Club eerder alsof het gepekeld is, op zuur gezet, dan ‘behouden’. Is er in deze tijd überhaupt nog behoefte aan ontdekkingsreizigers?

Will Roseman denkt uiteraard van wel. ‘Technologie heeft een dramatische impact op de wetenschap en exploratie gehad. Waar we nu zitten is van origine de kaartenkamer. Jaren geleden boekten onze leden deze kamer maanden voor hun expedities. Nu is er Google Maps en hoeft dat niet meer. Hiernaast is onze radiokamer. Ooit werkte daar 24 uur per dag, 365 dagen per jaar, iemand omdat het de enige manier was om met onze mensen in het veld te communiceren. Nu hebben we satelliettelefoons.’

Dit zijn positieve dingen, haast Roseman zich eraan toe te voegen. ‘Een van onze leden werkt aan een expeditie naar onderwatergrotten in het Braziliaanse Amazonegebied. De bebossing daar is zo dik dat het geen zin heeft om met vliegtuigen langs de oevers te vliegen in de hoop er een te traceren, zoals we het tot enkele jaren terug zouden hebben geprobeerd. Nu maken we foto’s met een infraroodcamera die temperatuurverschillen registreert. Zie je een verschil in temperatuur, dan zit er misschien een grot. De technologie maakt expedities effectiever. Daar kun je moeilijk tegen zijn.’

Als voorbeeld noemt hij de expeditie naar de graftombe van Dzjengis Khan, waarbij enkele leden van de Explorers Club betrokken zijn, waaronder oud-president Alan Nichols, 85 jaar oud inmiddels. ‘Er wordt al meer dan 750 jaar naar deze tombe gezocht, maar Alan vertelde me dat hij zeker weet dat ze hem nu gaan vinden’, zegt Roseman. ‘En weet je waarom? Omdat ze met röntgenstralen werken die de aarde tientallen meters kunnen penetreren. Omdat ze de beschikking hebben over drones en magnetometrie. Allemaal dingen die ontdekkingsreizigers voorheen niet hadden.’

Ook wijst Roseman op de vooruitgang die individuen en bedrijven boeken in de ruimtevaart. ‘Ooit was ruimtevaart het exclusieve domein van overheden, omdat zij de enige waren die daar het geld voor hadden. Nu kijken overheden naar de private sector in de hoop dat die de leiding neemt.’

Een van de mensen die de handschoen oppikten, was Elon Musk. ‘Elon hield ons vorig jaar in een speech voor dat hij in zijn leven nog op Mars zal rondwandelen’, zegt Roseman. ‘Je zag mensen met hun ogen rollen en denken: dit is belachelijk. Maar niet lang na Elons speech maakte een van onze andere leden, Franklin Diaz, voormalig Nasa-astronaut en nu directeur van de Ad Astra Rocket Company, bekend een speciale raketmotor te hebben uitgevonden die ons in 39 dagen naar Mars kan vliegen. En nu is het idee dat we naar Mars gaan opeens redelijk.’

Roseman concludeert: ‘Bijna elke dag wordt iets mogelijk dat tot voor kort onmogelijk was. Daarom denken wij dat de 21ste eeuw de gouden eeuw voor exploratie is. Dat we nog maar net begonnen zijn uitzonderlijke dingen te zien.’

Dat alles maakt de nieuwe technologie niet minder problematisch voor een van de principes op basis waarvan de Explorers Club 111 jaar geleden werd opgericht: dat ontdekken gepaard gaat met avontuur in het veld, uitgevoerd door visionaire durfallen. Tegenwoordig worden de meest baanbrekende expedities uitgevoerd door robots en sensoren. Legendarische zeelieden als Ernest Shackleton en bergbeklimmers als Sir Edmund Hillary hebben plaatsgemaakt voor teams van wetenschappers en ingenieurs. Wanneer Nasa rovers stuurt om de oppervlakte van de planeet Mars te bestuderen, worden deze bestuurd door een comité in Californië.

De Explorers Club speelt hierop in door de leidende wetenschappers achter dergelijke expedities te bewieroken, soms zelfs de visionaire geldschieters. Niet alle leden zijn daar even blij mee, erkent Roseman. ‘Toen Elon Musk vorig jaar tijdens het jaarlijkse diner een speciale oorkonde ontving, zeiden sommige leden: het is belachelijk om hem een ontdekkingsreiziger te noemen.’ Musk is als ceo van SpaceX en Tesla Motors medeverantwoordelijk voor verschillende ruimtereizen, maar is zelf nooit op een van die reizen mee geweest.

En het is waar dat er nog plaatsen op aarde zijn die in de klassieke zin van het woord ‘ontdekt’ kunnen worden. Dat geldt voor de bodem van de oceaan, waarvan naar schatting negentig procent nog onbekend terrein is, maar ook voor het landoppervlak. Zo benoemde de Club eerder dit jaar de speleoloog William Steele tot vlagdrager van een expeditie naar een spelonk in Huautla, een dorp in het oosten van Mexico, waar zich de diepste grotten van het westelijk halfrond bevinden. Steele neemt biologen mee op zijn expedities, zoals ooit Charles Darwin dat deed toen hij met zijn schip The Beagle op ontdekkingsreis ging. Op een van die reizen ontdekte Steele een bijzondere soort tarantula’s die zich aangepast hadden aan de omstandigheden in de grotten. ‘Dat kun je niet doen met robots’, zegt Roseman. ‘Het is de puurste vorm van ontdekken. Je weet pas van hun bestaan als je erheen gaat.’

Zo puur is ontdekken echter nog maar zelden. Zelfs bij het exploreren van de oceanen sturen wetenschappers van een afstand de onderzoekers ‘in het veld’ aan. ‘Het idee van wat ontdekken is, zal telkens weer geherdefinieerd worden’, zegt Roseman. ‘En steeds zullen mensen daar moeite mee hebben. Ook ik onderschrijf het motto dat de reis belangrijker is dan de bestemming. Maar neem de expeditie van Steele. Natuurlijk ligt het plezier in het vinden van die bijzondere tarantula’s in de grot. Maar die grot was wel getraceerd met behulp van de meest geavanceerde technologie denkbaar.’

Niettemin begrijpt Roseman de nostalgische trekjes van de veelal oudere leden (de dertiger Tomsky is vast ook vanwege zijn leeftijd gevraagd om lid te worden). Zelf is hij ook gevoelig voor nostalgie. ‘Muriel Rukeyser dichtte ooit: “Zeg het, zeg het. De wereld bestaat uit atomen, maar hij is eigenlijk gemaakt van verhalen.” Ik houd van die woorden omdat de wereld inderdaad gemaakt is van verhalen. Dit is bijvoorbeeld een fraaie schatkist, maar hij is alleen interessant omdat hij van kapitein Cook was en hij hem verloor aan een piraat uit Zanzibar. Nu staat hij hier omdat een van onze leden hem traceerde en aan de Club doneerde.’

Hij vervolgt: ‘Toen ik nog in Zaïre woonde, later Congo, leefde ik een tijd tussen de inheemse Baluba’s. Volgens die stam hadden ook voorwerpen een eigen levenskracht. Die gedachte bevalt me: het idee dat energie zich via een voorwerp kan verplaatsen.’ De Explorers Club staat vol beladen voorwerpen, zoveel is zeker. ‘We hebben hier meer dan veertienduizend boeken, waarvan sommige tijdens de Kruistochten zijn geschreven. We hebben de brieven die Henry Morton Stanley aan zijn familie schreef toen hij Livingstone vond en de vermaarde woorden sprak: “Dr. Livingstone, I presume?” We hebben de allereerste foto die ooit op Antarctica is genomen en enkele van de zeldzaamste kaartcollecties ter wereld. Alle dienen ze als testament van de vreugde van de ontdekkingsreis.’


De Explorers Club in getallen

Bij de oprichting in 1904 was de Explorers Club in New York veeleer een club voor ‘vermogende, blanke, Angelsaksische mannen’, erkent directeur Will Roseman. Sinds 1981, toen de beroemde oceanografe Sylvia Earle toetrad, laat de club ook vrouwen toe. En de club is internationaal, met ruim drieduizend leden uit alle continenten. In totaal zijn er buiten het hoofdkantoor in New York 27 lokale afdelingen, waarvan negentien in de VS, vier in Europa en dan nog posten in Australië, Canada, Chili en China. De club houdt geen ledenlijst naar nationaliteit bij, maar er zijn volgens de ledenadministratie tien leden met een Nederlands adres. Daaronder bevindt zich de beroemde woestijnreizigster Arita Baaijens. Ook de onlangs op de Noordpool omgekomen poolreiziger Marc Cornelissen was lid. In 2005 was Cornelissen zelfs vlagdrager op een poolexpeditie.


Beeld: (1) De Trophy Room in de Explorers Club, met slagtanden van een olifant, een cheetah, sabelantilopen en een portret van de Deense onderzoeker Peter Freuchen (Kathy Willens/AP/HH)