Ergens in 1984 werd ik uitgenodigd bij haar thuis, aan de Diagonal in Barcelona. Dat was nogal wat. De overlevering wil dat ze in haar hele leven maar acht interviews heeft gegeven. Ik was één van die acht gelukkigen. Waarom weet ik nog steeds niet, al heb ik altijd vermoed dat ze me ontving omdat ze zich domweg verveelde en behoefte aan gezelschap had.

Ik werd een salon binnengeleid waar ze troonde in een diepe fauteuil met haar been omhoog op een bankje. Dat been zat in het gips, was gebroken. Niettemin was ze heel vrolijk. ‘Drinken we whisky?’ Ze rinkelde met een belletje en even later kwam een bediende binnen met een dienblad, twee glazen en een fles single malt. Toen die drie uur later op was, zei ze dat het tijd was dat ik eens opstapte.

We hadden een aangename avond, want Carmen Balcells was een bijzonder aangenaam mens –hoewel de literair agente overdag een keiharde onderhandelaar was. Uitgevers knepen ’m voor haar. ‘Ze is een bokser die piano speelt met bokshandschoenen aan’, verzuchtte er een ooit. In haar eentje zette ze de verhoudingen in de wereld van de Spaanstalige literatuur op z’n kop. Zij maakte een einde aan de tot dan toe gebruikelijke auteurscontracten voor het leven, verkocht alleen rechten voor een beperkte tijd. Schrijvers begonnen dankzij haar goed geld te verdienen.

Carmen Balcells was geboren in een provinciegat in Catalonië, maar had het geluk dat haar moeder haar naar school stuurde in de grote stad. Ze ging werken als secretaresse bij Vintila Horia, een Roemeense schrijver in ballingschap die in Barcelona een literair agentschap had. Toen Vintila vertrok naar Parijs begon ze voor zichzelf. De klapper kwam halverwege de jaren zestig, toen een bevriende schrijver haar opmerkzaam maakte op een manuscript getiteld Honderd jaar eenzaamheid. Ze las het en bezorgde García Márquez een uitgever.

Ze kende meer geheimen van de Spaanstalige literaire wereld dan wie ook, al liet ze nooit het achterste van haar tong zien: ‘Ik ben meer waard om wat ik verzwijg dan om wat ik zeg.’ Mede door die houding groeide ze uit tot een mythische dame: ‘Het is niet slecht dat die legende bestaat, op voorwaarde dat ik er zelf niet in geloof.’

Carmen Balcells was La Mamá Grande van de Spaanstalige literatuur. Talloos zijn de verhalen van haar schrijvers over de lunches en diners die door haar werden ‘voorgezeten’. Zij was het stralende middelpunt, alsof de kinderen die inmiddels het huis uit waren af en toe bij moeder kwamen eten en bijpraten. Ze gaf uitbundige feesten, vooral als een van haar jongens weer eens een Nobelprijs won, wat liefst vijf keer gebeurde. Haar huiskamer in het appartement aan de Diagonal was een constant boekenbal.

‘Ze is een bokser die piano speelt met bokshandschoenen aan’

Ze was een personage weggelopen uit de balorigste teksten van haar eigen ‘cliënten’, zoals ze haar schrijvers consequent noemde. Haar bijnaam ontleende ze aan het beroemde verhaal van García Márquez, De uitvaart van Mamá Grande, dat hij geschreven zou hebben met zijn machtige agente in zijn achterhoofd en dat aldus begint: ‘Dit is, ongelovigen van de gehele wereld, de ware geschiedenis van Mamá Grande, absoluut heerseres over het rijk van Macondo, die tijdens de tweeënnegentig jaar van haar leven gezag uitoefende en afgelopen september op een dinsdag in een geur van heiligheid stierf en wier uitvaart door Zijne Heiligheid de Paus werd bijgewoond.’

Ze was de motor achter het ongekende commerciële succes van de Latijns-Amerikaanse literatuur dat begon in de jaren zestig. Alle Latijns-Amerikaanse schrijvers die in de jaren zestig en daarna naam maakten zaten in haar stal: de drie Nobelprijswinnaars Pablo Neruda, Gabriel García Márquez en Mario Vargas Llosa, die al jaren voor zij hun prijs wonnen tot haar lievelingen behoorden; Juan Carlos Onetti, Julio Cortázar, Carlos Fuentes, José Donoso, Alfredo Bryce Echenique. Alle grote namen van wat met een economische term ging heten de ‘boom’, en die allemaal om háár in Barcelona kwamen wonen. Barcelona groeide uit tot het centrum van de Latijns-Amerikaanse literatuur in de periode dat die de wereld veroverde. Later kwam daar ook een superbestseller als Isabel Allende bij.

En natuurlijk vertegenwoordigde Carmen Balcells alle grote Spaanse schrijvers van de tweede helft van de twintigste eeuw – onder wie ook de Nobelprijswinnaars Camilo José Cela en Vicente Aleixandre. Als onverhoopt een schrijver haar stal verliet, zoals de Cubaan Cabrera Infante, voelde ze dat als een waar familiedrama.

Balcells behandelde de schrijvers als haar kinderen, stond ze bij met raad en daad, die zeker niet beperkt bleef tot de literatuur. Ze bemiddelde bij de huwelijksperikelen van Vargas Llosa, gaf de jonge Peruaan ook een ‘beurs’, zodat hij niet langer les hoefde te geven en fulltime kon gaan schrijven. Ze kocht ongewenste vriendinnen af, was aanwezig bij geboorten, liet half Stockholm vol hangen met bloemen toen García Márquez zijn Nobelprijs ging ophalen.

Maar ze vond het ook heerlijk om met haar jongens te bekvechten en gaf graag lik op stuk. Toen ‘Gabo’ haar eens belde vanuit Mexico en aan het eind van het geprek vroeg: ‘Carmen, houd je van me?’ antwoordde ze: ‘Luister eens, daar kan ik geen antwoord op geven want jij vertegenwoordigt 36,2 procent van onze omzet.’

Haar begrafenis was het tegendeel van de extravagantie van La Mamá Grande. Er werd, op haar aandringen, niet eens een wake gehouden. Zij vond dat mensen alleen naar dodenwaken komen als een verplichting. Ze werd in besloten kring begraven in het familiegraf in Santa Fe de Segarra, het gat in de Catalaanse provincie waar zij geboren was. De inmiddels 79-jarige Mario Vargas Llosa, een van haar lievelingen, besloot een korte afscheidsbrief met de simpele woorden: ‘Liefste Carmen, tot gauw.’


Beeld: Carmen Balcells in 1983. Foto Elisa Cabot