Het is de oude Carmiggelt geweest die mij op de redactie van Het Parool eens iets over schrijven vertelde. Hij zei: ‘Je moet nooit “de eenzame vrouw” schrijven, als je wilt vertellen dat die vrouw eenzaam is. Dan moet je schrijven: “De vrouw keek uit het raam, zag het café aan de overkant, en dacht: het lijkt me helemaal niks, die gezelligheid daar.”’ Ik kende die les al uit het boek Tien vrolijke verhalen van Gerard Reve, waarin Reve onder pseudoniem een inleiding heeft geschreven en bijna precies hetzelfde beweert. Ik vond het prachtig dat Carmiggelt dat tegen me zei. Ik antwoordde – ik was al ver in de twintig in die tijd: ‘Dus je moet niet schrijven “de miskende auteur”, maar: “De schrijver – althans niemand wist dat hij schrijver was geweest – las de krant en vond niks goed.”’ Carmiggelt, die dus op dat moment de krant las, lachte en zei enthousiast: ‘Precies, precies… De redacteur, op wie alle meisjes dol moesten zijn, keek vol zelfvertrouwen de redactiezaal in.’ Toen werd Carmiggelt geroepen en vertrok hij naar de kamer van hoofdredacteur Sandberg.

Ik vond dat niet alleen grappig en spits van Carmiggelt, ik vond het, voor mij, een belangrijke dialoog in de serie ‘Gesprekken die mijn leven veranderden’. Wat ik bijzonder vond, was dat Carmiggelt om mij had gelachen.

Een paar jaar later stond Carmiggelt op een boekenbeurs op de Dam in het standje van De Arbeiderspers. Wij, redacteuren van Propria Cures, stonden ernaast. Carmiggelt roddelde dat het een aard had. Literaire roddels – je hoort ze niet meer, of ik ken de mensen niet meer over wie het gaat. Ik vertelde Carmiggelt over onze dialoog op de redactie van de krant en hij kon zich die nog herinneren. ‘Je was verliefd hè?’ zei hij. ‘Nee, echt niet’, zei ik. ‘Nou, dan was je geil op die jonge redactrice.’ ‘Dat wel’, zei ik. Dat Carmiggelt het woord ‘geil’ gebruikte – het was trouwens 1980 – vond ik ‘raar’. Ik had dat niet van hem verwacht, het paste eigenlijk niet bij hem, maar aan de andere kant was hij de man die voor het eerst het woord ‘lul’ in de krant had gezet.

Carmiggelt wordt ten onrechte niet meer gelezen – elk jaar probeer ik rond 30 november (zijn sterfdag) een stukje over hem te schrijven. De afgelopen jaren ben ik steeds te laat.

Ik had het bovenstaande eens verteld aan Ischa Meijer, die destijds op de plek van Carmiggelt in de krant stond. Het zal twaalf, dertien jaar geleden zijn geweest. Ik vertelde het op mijn mooist, de stem van Carmiggelt imiterend et cetera, et cetera. Toen ik was uitgesproken zei Ischa: ‘Wat een ongelooflijke flutanekdote!’ Ik was aanvankelijk geschokt. Maar moest ook lachen om de manier waarop Ischa het over ‘flutanekdote’ had. ‘Waarom vind je het een flutanecdote?’ wilde ik weten. ‘Dat gezever… lees mijn columns, ik neem die stijl op de hak. Dat heilig doen over Simon.’ Inderdaad schreef Ischa toen columns in Het Parool als De Dikke Man die soms een parodie leken op de Kronkels van Carmiggelt. Zelf vertelde Ischa toen een anekdote over Simon en Annie Schmidt. Hij vertelde dat hij, Ischa, toch maar eens aan Simon had gevraagd: ‘Heb jij Annie nou wel eens geneukt?’ Waarop Simon gezegd had: ‘Annie hè, ze heb geen gevoel.’ Ischa vertelde die anekdote ook mooi. Eveneens Carmiggelt imiterend en met nadruk op dat expres grammaticaal verkeerde, typisch carmiggeltiaanse ‘heb’.

Ik schrijf dit op omdat ik onlangs in het café een verhaal hoorde over een schrijver die ik helemaal niet ken. Die schrijver schijnt op het ogenblik redelijk bekend te zijn, en degene die mij de anekdote vertelde zei: ‘Vertel het alsjeblieft niet verder.’ Ik beloofde het, en zei toen: ‘Ik ken zo’n soort verhaal over Garmt Stuiveling.’

Niemand aan de tafel wist over wie ik het had.